Gemeente Horst aan de Maas. ooijen-Wanssum Hoogwatergeul. Plangebied O3 te Broekhuizenvorst

In opdracht van Combinatie Mooder Maas heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch inventariserend veldonderzoek uitgevoerd met behulp van boringen (karterende fase) in het gebied Ooijen-Wanssum Hoogwatergeul, plangebied O3 (Broekstraat-Maasveldweg) nabij het dorp Broekhuizenvorst (IVO-kartering PLUS). Aanleiding voor het onderzoek is de herinrichting van het plangebied, waarbij een hoogwatergeul zal worden aangelegd en weerdverlaging zal worden toegepast. Dit in het kader van de verbetering van de waterhuishouding van de Maas bij (extreem) hoge waterstanden. Op deze wijze wordt getracht om de impact van grote overstromingen zoals in 1993 en 1995 in de toekomst te beperken. Bij de werkzaamheden die zullen worden uitgevoerd tijdens de realisatie van de plannen, kan de bodem (plaatselijk) tot maximaal 6 m beneden huidig maaiveld worden afgegraven. Binnen deze diepte kunnen zich archeologische vindplaatsen bevinden, die als gevolg van de werkzaamheden gevaar lopen vernietigd te worden. Conform de huidige wetgeving dienen dergelijke vindplaatsen voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart te zijn gebracht, waarbij tevens een uitspraak gedaan dient te worden over de behoudenswaardigheid van een eventueel aanwezige vindplaats. Om dit te kunnen bewerkstelligen, dient in een aantal fases archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De verkennende fase, waarbij voornamelijk is gekeken naar de potentie van het (begraven) landschap in relatie tot menselijke bewoning, is reeds uitgevoerd. Onderhavig rapport behandelt de resultaten van het karterende onderzoek.

Het doel van het karterend booronderzoek PLUS is tweezijdig. Enerzijds dienen eventueel aanwezige vindplaatsen in kaart te worden gebracht (hoofddoel). Anderzijds dient zoveel mogelijk informatie te worden verzameld aangaande het onderliggende landschap zodat vragen over de landschapsgenese, de invloed van de mens op het landschap, de potentie van het landschap voor de mens en dergelijke (deels) beantwoord kunnen worden. Om er zorg voor te dragen dat dit mogelijk is, heeft de provincie Limburg de eisen die de KNA aan een ‘normaal’ karterend booronderzoek stelt, verzwaard. Vandaar de naam ‘karterend booronderzoek PLUS’. Deze eisen staan beschreven in het Programma van Eisen (PvE) dat door de provincie is opgesteld en hebben met name betrekking op een zeer nauwkeurige beschrijving van het sediment en het graven van kijkgaten op strategische locaties.
Op basis van het vondstmateriaal dat ter plaatse van het plangebied is aangetroffen, kan worden geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn voor bewoning gedurende de periode mesolithicum/neolithicum en de periode ijzertijd/Romeinse tijd. Qua ouderdom van het landschap waarop de vondsten zijn aangetroffen, zouden ook oudere vindplaatsen aanwezig kunnen zijn (laat-paleolithicum en de bronstijd), al zijn hiervoor geen aanwijzingen aangetroffen. Voor vindplaatsen daterend uit het mesolithicum/neolithicum dient rekening gehouden te worden met resten van jachtkampen van jagers-verzamelaars met een strooiing van bewerkt vuursteen en natuursteen. Voor de perioden neolithicum tot en met Romeinse tijd gaat het om sporen en vondsten (aardewerk, vuursteen, bewerkt natuursteen) van meer plaatsvaste nederzettingen. Het archeologisch relevante niveau bevindt zich op een gemiddelde diepte van 70 cm-mv. Dit betekent dat de vindplaats bij ondiepe verstoringen geen gevaar loopt te worden verstoord. BAAC bv hanteert als uitgangspunt dat verstoringen tot 40 cm-mv in dit gebied geen bedreiging zullen vormen voor het bodemarchief, onder de voorwaarde dat een eventuele ontgraving niet verder erodeert. Hiermee wordt een buffer van circa 30 cm gecreëerd, wat afdoende zou moeten zijn om de vindplaats in situ te kunnen behouden. De vindplaats heeft binnen de contouren van het plangebied een oppervlakte van circa 4350 m2.

Er wordt derhalve geadviseerd om ter plaatse van de vindplaats geen bodemverstorende activiteiten dieper dan 40 cm-mv uit te voeren. Mocht dit technisch niet haalbaar zijn en verstoringen dieper dan 40 cm niet kunnen worden vermeden, dan wordt geadviseerd vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Conform de huidige standaard is een karterend/waarderend proefsleuvenonderzoek de meest gebruikelijke methode voor vervolgonderzoek in dergelijke situaties. Het doel van een dergelijk onderzoek zal zijn het vaststellen van de exacte aard, omvang, datering, gaafheid en conserveringsgraad van de (eventueel aanwezige) vindplaats(en) op basis waarvan de archeologische waarde van het gebied definitief kan worden vastgesteld. Bovendien wordt met een proefsleuf informatie verkregen over het voorkomen van eventuele grondsporen die met een booronderzoek zelden zullen worden gevonden. Het advies luidt om het proefsleuvenonderzoek ter plaatse van vindplaats te laten uitvoeren in het gebied dat op de vindplaatsenverspreidingskaart met een oranjerode kleur is weergegeven (zie bijlage 6).

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xuj-qrdn
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-w8e0-es
Related Identifier https://doi.org/10.17026/dans-2bc-mgub
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:75039
Provenance
Creator Putten, M.J. van
Publisher BAAC bv
Contributor BAAC bv
Publication Year 2017
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/pdf; image/jpeg; excel / xlsx; arcgis / shp
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (6.164 LON, 51.494 LAT); Limburg; Horst a/d Maas; Broekhuizenvorst; Ooijen-Wanssum Hoogwatergeul