Kooiweg te Woudbloem

KSP Archeologie heeft een archeologisch inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (IVO-(O)verig); booronderzoek) uitgevoerd voor de locatie van het zonnepark aan de Kooiweg in Woudbloem (gemeente Midden-Groningen). Het onderzoek is uitgevoerd voor de aanvraag van een bestemmingsplanaanpassing voor de aanleg van een zonnepark.

In eerste instantie is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Verboom-Jansen 2019)). Op basis van de gegevens die in het bureauonderzoek zijn verzameld, is een hoge verwachting toegekend aan het plangebied voor vindplaatsen van jager-verzamelaars uit het Laat-Paleolithicum tot en met Neolithicum en nederzettingen van landbouwers uit het Neolithicum. Dit verkennende booronderzoek is uitgevoerd om deze hoge verwachting te toetsen op die plekken waar de bodemingrepen eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen bedreigen.

Uit het booronderzoek is gebleken dat de oorspronkelijke podzolbodem in een groot deel van de boringen deels intact en soms nog geheel intact is. Deze bevindt zich vooral binnen de hoger gelegen delen van het plangebied. Daarnaast duidt het waargenomen vuursteen en het prehistorisch aardewerk aan het oppervlak op aanwezigheid van één of meerdere vindplaatsen uit mogelijk het Laat-Paleolithicum tot misschien wel de IJzertijd. Op basis hiervan blijft de hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum gehandhaafd en wordt de hoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum zelfs uitgebreid tot en met de IJzertijd.

Op grond van de intactheid van de bodem (vanaf 0,25 m -mv) en de waargenomen vuursteen- en aardwerkresten aan het oppervlak en daarmee hoge archeologische verwachting adviseert KSP Archeologie, gezien de geplande ingrepen, een archeologisch vervolgonderzoek.

Op basis van de intactheid van de bodem (vanaf 0,25 m -mv) in het plangebied en de waargenomen vuursteen- en aardwerkresten aan het oppervlak is het vrijwel zeker dat in het plangebied één of meerdere archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Wanneer de geplande graafwerkzaamheden dieper reiken dan 0,25 m beneden maaiveld kunnen eventueel aanwezig archeologische resten verloren gaan en is vervolgonderzoek noodzakelijk. Het is nog niet geheel duidelijk is waar (bijvoorbeeld kabelleidingen tussen de zonnepanelen) en hoe diep alle ingrepen gaan plaatsvinden. Uit het onderzoek blijkt dat eventuele vindplaatsen door middel van een oppervlaktekartering goed zijn op te sporen. KSP Archeologie adviseert een vervolgonderzoek in de vorm van een oppervlaktekartering. Aangezien er nu nog gewassen op het land staan die nog groeien, wordt de vondstzichtbaarheid voor een oppervlakte kartering op het moment slechter. Geadviseerd wordt om deze uit te voeren nadat de gewassen zijn geoogst en de grond is uitgeregend, waarbij wordt geadviseerd om het grasland om te ploegen, zodat ook daar een oppervlaktekartering mogelijk is. Aan de hand van de resultaten van de oppervlaktekartering en de dan hopelijk definitieve ingrepen kan worden bepaald voor welke delen eventueel een aanvullend booronderzoek nodig is om de intactheid van de bodem en de eventuele vindplaatsen te bepalen.

Het rapport is beoordeeld door Libau (N. van der Mei, 2020.09.10), waarbij het volgende is geadviseerd: Libau is dan ook van mening dat een oppervlaktekartering een karterend booronderzoek niet kan vervangen. Daarom wordt geadviseerd om op alle locaties waar bodemingrepen plaatsvinden die dieper reiken dan 40 cm -mv een karterend booronderzoek uit te voeren. Hieronder wordt tenminste verstaan het aanleggen van poelen, het verbreden van watergangen en aanleggen van natuurvriendelijke oevers, het aanplanten van bomen en struiken voor zover de ingrepen of doorworteling dieper reikt dan 0,4 m -mv, het graven van kabelsleuven en de aanleg van onderstations en trafostations. Voor het plaatsen van palen voor hekwerken en als fundering van panelen is geen verder onderzoek nodig, mits hiervoor geen graafwerkzaamheden nodig zijn. Omdat geen archeologische sporen meer worden verwacht in klei- of veengrond hoeft ook voor het ophogen van de grond geen verder onderzoek te worden uitgevoerd. Bij het bepalen van de boordichtheid bij het karterend onderzoek dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van kleine steentijdvindplaatsen. Het booronderzoek kan uiteraard worden gecombineerd met een oppervlaktekartering om nog beter zicht te krijgen op de spreiding van archeologische resten over het gehele terrein. Het omploegen van grasland om de vondstzichtbaarheid te vergroten is dan inderdaad wenselijk maar moet wel zorgvuldig gebeuren. De ploegdiepte mag maximaal 20 cm bedragen.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xby-rxwc
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-y0-2k0w
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:207363
Provenance
Creator Schorn, E.A.
Publisher Data Archiving and Networked Services (DANS)
Contributor Schorn, E.A.; E.A. Schorn (KSP Archeologie)
Publication Year 2021
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Text
Format application/pdf
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (6.753 LON, 53.205 LAT); Kooiweg; Woudbloem; Midden-Groningen; Groningen