Utrecht Smakkelaarsveld Begeleiding

ADC ArcheoProjecten heeft een Archeologische Begeleiding uitgevoerd tijdens het graven van een kabel- en leidingtracé van zinker 2 op de locatie Smakkelaarsveld te Utrecht. In een eerder stadium heeft reeds een archeologische begeleiding plaatsgevonden bij het graven van een kabel- en leidingtracé van zinker 3 op het Smakkelaarsveld. Dit onderzoek is uitgevoerd door POS / gemeente Utrecht. De uitwerking van de opgravingsresultaten van deze archeologische begeleiding is meegenomen in dit onderzoek. Aanleiding voor het onderzoek Op het Smakkelaarsveld zijn verschillende bodemingrepen uitgevoerd die betrekking hebben op het aanleggen en verleggen van nieuwe en bestaande kabels en leidingen. Hiertoe werden binnen het plangebied meerdere sleuven en een bouwput gegraven die een bedreiging vormden voor eventueel in de bodem aanwezige archeologische resten. Het huidige onderzoek had betrekking op twee leidingsleuven van zinker 2 en zinker 3 die tot maximaal 2,70 m onder maaiveld zijn ontgraven. Op de locatie van zinker 2 en 3 werden archeologische resten verwacht van de Vleutenschevaart, de Vleutenscheweg, bebouwing vanaf de Late Middeleeuwen langs de Vleutenschevaart en Vleutenscheweg en resten van bebouwing vanaf de zestiende eeuw. Uitvoering van de geplande graafwerkzaamheden had tot gevolg dat deze archeologische waarden werden verstoord en mogelijk zelfs geheel werden vernietigd. Om te voorkomen dat de archeologische waarden op de geplande locaties van zinker 2 en 3 ongezien verloren zouden gaan, heeft het bevoegd gezag bepaald dat de aanleg van de kabel- en leidingtracés moest worden uitgevoerd onder archeologische begeleiding conform protocol opgraven. Dit om informatie te behouden die van belang is voor onze kennisvorming over het verleden. De Vleutenschevaart herontdekt Ondanks het feit dat de Vleutenschevaart pas in de jaren twintig van de vorige eeuw was gedempt, was de exacte ligging en loop van de vaart niet meer bekend. De (her)ontdekking van de Vleutenschevaart tijdens de begeleidingen op het Smakkelaarsveld kwam dan ook als een verrassing, aangezien de gemeente Utrecht de ligging hiervan meer in noordelijke richting had verwacht. In de werkputten kon de loop van de Vleutenschevaart, die een oost-west oriëntatie kende, over een afstand van meer dan 50 m worden vastgelegd. In werkput 3 was de vaart minimaal 9,1 en maximaal 15,5 m breed, terwijl in de westelijker gelegen werkput 2 deze waterweg maar 3,5 m breed was. De oevers van de Vleutenschevaart bestonden ofwel uit houten beschoeiingen ofwel uit bakstenen kademuren. De oudste constructieonderdelen van de vaart werden gevormd door in de beschoeiing hergebruikt scheepshout. Op basis van sintelnagels zijn de twee scheepshouten huidplanken te dateren in de periode 1000-1175. Deze planken zijn afkomstig van de karveel gebouwde bodem van een aakachtig type vaartuig. Omdat het aantal scheeps(hout)vondsten uit de Late Middeleeuwen A (1050-1250 n. Chr.) en daarvoor in de Nederlanden nog steeds erg beperkt is, vormen deze vondsten een belangrijke aanvulling op onze kennis omtrent scheepsbouw en scheepvaart in deze periode. De oudste oeverbeschoeiingen van de vaart werden gevormd door houten plankenbeschoeiingen met in het water geplaatste palen. De planken bevonden zich altijd aan de landzijde. De enige absolute middeleeuwse datering van een houten beschoeiing is verkregen van een beschoeiingspaal in werkput 3. De kapdatum van de boom waaruit deze paal is gemaakt, is gedateerd na 1313 n. Chr. In werkput 3 zijn enkel houten beschoeiingen aangetroffen. Langs de noordelijke oever van de Vleutenschevaart zijn meerdere houten constructies aangetroffen. De verschillende beschoeiingen duiden mogelijk op een fasering in de loop of omvang (breedte) van de Vleutenschevaart. Er kan ook gedacht worden aan constructies in de vaart zelf, bijvoorbeeld aanlegplaatsen voor schepen of mogelijke steigers. In werkput 2 zijn ook verschillende houten beschoeiingen aanwezig, maar zijn tevens bakstenen kademuren teruggevonden. Hier lagen meerdere houten beschoeiingen parallel aan elkaar en op regelmatige afstand van elkaar. Deze beschoeiingen kunnen samenhangen met oeverconstructies van oudere grotere (bredere) fasen van de Vleutenschevaart. Een andere mogelijkheid is dat ze zijn aangelegd met als doel land aan te winnen en dempingspakketten op hun plek te houden. Dendrochronologisch onderzoek heeft uitgewezen dat het hout van de meest noordelijke beschoeiing afkomstig is van bomen die waarschijnlijk rond het midden van de 17e eeuw zijn gekapt. De eerste bakstenen kademuren lijken op z’n vroegst in de (tweede helft van de) 17e eeuw te zijn aangelegd. Het aangetroffen muurwerk dateert vooral uit de 18e eeuw en later. Dit is bepaald aan de hand van de gebruikte bakstenen, de funderingswijze en dendrochronologische dateringen van het funderingshout. In het oostelijke deel van werkput 2 is muurwerk aangetroffen dat kan worden toegeschreven aan een brug over de Vleutenschevaart. In de brugconstructie zijn minimaal drie bouwfasen aanwezig, waarvan de oudste bouwfase uit kloostermoppen bestaat. Door het aantreffen van deze brug is het mogelijk geworden om de locatie van de werkputten en de daarin aangetroffen sporen en structuren exact te koppelen aan het historisch kaartmateriaal, vanaf de stadsplattegrond van Jacob van Deventer (ca. 1569 n. Chr.) tot aan de kadasterkaart van de gemeente Catharijne uit 1921, vlak voordat de Vleutenschevaart werd gedempt. Sporen langs de Vleutenschevaart Direct ten oosten van de brug over de Vleutenschevaart is een minimaal 7 m brede sloot aangetroffen met een globale noord-zuid oriëntatie. De bodem werd niet bereikt op de maximale ontgravingsdiepte van ca. 2,70 m onder maaiveld, maar de sloot is zeker 1,30 m diep geweest. Het vondstmateriaal uit de sloot bestaat uit 17e-, 18e- en 19e-eeuws materiaal. De omvang van de sloot doet bijna denken aan een gracht. Over deze sloot of gracht heen zijn twee muren gebouwd die uit de 19e eeuw of later moeten stammen. Eén van deze muren was vanwege de ligging boven deze sloot of gracht bijzonder zwaar gefundeerd om verzakking tegen te gaan. Verder in oostelijke richting, in het zuiden van werkput 3, zijn enkele grote vierkante of rechthoekige kuilen aangetroffen. Deze lagen gesitueerd op de zuidoever van de Vleutenschevaart. De kuilen waren opgevuld met een relatief donkere en humeuze vulling. Het vondstmateriaal uit de kuilen dateert uit verschillende perioden. Mogelijk zijn deze kuilen als plantenbedden te interpreteren. Ten noorden van de Vleutenschevaart in werkput 3 is een minimaal 2 m brede greppel aangetroffen. Door de aanleg van een riool direct ten noorden hiervan is de exacte omvang van de greppel niet bekend. Dit spoor kende een opvallend humeuze, veenachtige vulling. Het vondstmateriaal uit de greppel beslaat een relatief lange periode met verschillende aardewerkbaksels uit diverse perioden. Hierdoor kon niet met zekerheid worden vastgesteld of deze sloot mogelijk als middeleeuwse ontginningssloot kan worden gezien. Bijzondere vondsten uit de Vleutenschevaart De oudste vondsten die in de vulling en dempingslagen van de vaart zijn aangetroffen, dateren uit de 15e eeuw. Het grootste deel van het vondstmateriaal stamt echter uit de 17e, 18e en 19e eeuw. De jongste vondsten dateren uit de vroege 20e eeuw en hangen samen met de demping van de Vleutenschevaart in de jaren twintig van de vorige eeuw. Vóór de demping, toen de Vleutenschevaart nog gewoon in gebruik was, vormde dit water voor de omwonenden ook al een eenvoudige plek voor het storten of dumpen van afval. Verschillende vondsten vormen een directe verwijzing naar de functie van de Vleutenschevaart als waterweg. Tot de bijzondere vondsten uit deze categorie behoren onder andere een stormlamp die op een schip werd gebruikt, een 2 m lange ketting met haak, een scheepssintel en ook de in de beschoeiing hergebruikte scheepshouten planken uit de periode 1000-1175 onderstrepen het belang van de scheepvaart voor de stad Utrecht. Van een geheel andere orde, maar wel aan water gerelateerd, is de vondst van een houten dobber. In de vulling van de vaart zijn opvallend veel spelden gevonden. Het is een vrij gevarieerde verzameling, met spelden van koperdraad, maar ook van ijzer. De lengte varieert van 20 tot 43 mm. Ook de koppen zijn niet hetzelfde. Er zijn drie koppen gemaakt van koperdraad dat om de steel is gewonden. Vijf koppen zijn plat. Dit soort spelden is fabrieksmatig gemaakt en komt pas vanaf de 18e eeuw voor. Vanwege de grote verschillen tussen de spelden lijkt het hier niet te gaan om afval van een speldenmaker, maar eerder om afval van iemand die de spelden heeft gebruikt. Dat kan een vrouw zijn die aan borduren deed, maar ook een professionele naai(st)er. Hiertegen spreekt de aanwezigheid van een opgerold stuk koperdraad. Dit soort rollen werd namelijk gebruikt als basismateriaal voor de fabricage van onder andere spelden. Ook een stukje gietafval van een koperlegering duidt op metaalbewerking.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zc8-36k8
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-hkn7-4t
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:52618
Provenance
Creator Bouma, N.
Publisher ADC ArcheoProjecten
Contributor Torremans, R.; Campenhout, K. van; Dinter, M. van; Helbergen, A.C.A. van; Jaspers, N.L.; Kootker, L.M.; Koster, A.A.; Kottman, J.F.P.; Melkert, M.J.A.; Nooijen, C.; Verbruggen, F.; Verspay-Frank, L.; Vlierman, K.; ADC ArcheoProjecten
Publication Year 2014
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/pdf; application/msword; image/jpeg; image/tiff; excel / xlsx; mapinfo / tab; access / mdb
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.109 LON, 52.093 LAT); 31H; Utrecht; Utrecht; Utrecht; Smakkelaarsveld