Bureau voor Archeologie heeft een inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd in verband met bouwwerkzaamheden op een perceel te 1A3 Sluis (naast 1) te Almere Haven. De vraagstelling van het onderzoek luidt: hoe kan rekening gehouden worden met eventuele archeologische waarden bij de voorgenomen ontwikkeling? Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA, protocol 4003 en het programma van eisen.In het plangebied zijn vijf Avegaar boringen gezet tot in het Pleistocene dekzand. De laaggrenzen zijn gecontroleerd met gutsboringen. Van relevante archeologische niveaus zijn monsters genomen, vijf in totaal. Deze zijn gezeefd en de residuen zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. In de top van het dekzand zijn geen resten van podzolgronden aanwezig. Bij inspectie van zeefresiduen zijn indirecte aanwijzingen voor archeologische waarden aangetroffen (houtskool) en een fragment vuursteen dat antropogeen kan zijn. De second opinion door dhr. Hogestijn, stadsarcheoloog van Almere, heeft uitgewezen dat het vuursteen fragment niet antropogeen is.Gezien de vondstcontext (geen restanten van podzolgronden) en de niet antropogene aard van het vuursteenfragment, worden deze indicatoren niet beschouwd als een aanwijzing voor een steentijdvindplaats in het plangebied. Bureau voor Archeologie adviseert daarom het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit onderzoek is met grote zorgvuldigheid uitgevoerd. Het is echter nooit uit te sluiten dat toch archeologische resten worden aangetroffen bij de graafwerkzaamheden. Dit geldt met name voor eventuele scheepswrakken in de bodem van oorspronkelijke Zuiderzee, in het plangebied bedekt door een ophooglaag. Resten van scheepswrakken kunnen met boringen niet worden opgespoord. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met de Erfgoedwet uit 2015. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Almere.