In opdracht van de gemeente Hellendoorn heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau op 11 november 2006 een extensieve archeologische begeleiding uitgevoerd in verband met geplande ontgrondingen (verwijderen bovengrond voor de aanleg van een wegcunet) in de gemeente Hellendoorn. Dit onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen, herinrichting van het oostelijk beekdal van de Regge ter hoogte van Nijverdal, zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Aanleiding hiertoe gaf het eerder uitgevoerde inventariserend veldonderzoek (kartering, waardering en geo-archeologisch onderzoek in de aangrenzende dalvlakte) in de plangebieden Kruidenwijk-Zuid en Groene Mal (Willemse, 2005a en b; Schuurman, 2005). Naar aanleiding van het op basis van het waar derend booronderzoek afgegeven advies (Schuurman, 2005) is door de provinciaal archeoloog van de provincie Overijssel (drs. S. Wentink) het besluit genomen tot een (extensieve) archeologische begeleiding van de uit te voeren bodemingrepen ter plaatse (Wentink, 2006). Het veldwerk is uitgevoerd in november 2006. De uitwerking vond plaats in april 2009. Op basis van de onderzoeksresultaten en de uitgevoerde bodemingrepen (§ 1.3) kan worden geconcludeerd dat bij de uitvoering van de werkzaamheden nauwelijks archeologische waarden zijn verstoord. Tijdens het veldonderzoek is wel één archeologische vindplaats uit de Prehistorie aangetroffen (vermoedelijk Neolithicum). Na het tekenen van de sporen is de vindplaats in een later stadium afgedekt en kan deze in situ bewaard blijven. De vindplaats kan geïnterpreteerd worden als een (deel van een grotere) zone met haardplaatsen, mogelijke behorend bij jachtkampementen uit het Neolithicum. De gaafheid en conservering van deze vindplaats lijkt redelijk tot goed te zijn gezien de diepteligging waarop de grondsporen aangetroffen zijn. In het plaggen dek uit de Nieuwe tijd is gebroken kwarts, verbrand vuursteen en grijsbakkend aardewerk aan getroffen. Mogelijk betreft het zogenaamde mestvondsten: dat wil zeggen nederzettingsafval dat samen met de mest op de akkers terecht is gekomen. Uit het veldonderzoek blijkt dat de opbouw van de ondiepe ondergrond goed overeen komt met de resultaten van eerder uitgevoerd bureauen booronderzoek. De lage en natte terreindelen worden gekenmerkt door een gelaagde profiel opbouw met veen, (fijn en grof) zand en zandigeen venige klei. Op de hogere terreingedeeltes, grenzend aan de dalvlakte van de Regge, zijn door intensieve plaggenen potstalbemesting humushoudende cultuurdekken ontstaan. Deze bodems hebben een wisselend dikte (laarpodzolgronden en hoge zwarte enkeerdgronden). Bij het ontgraven van een hoger terreingedeelte (rand dekzandrug) aan de oostkant van het plangebied werden zeer veel natuurlijke sporen aangetroffen in ijzerrijke dekzandafzettingen. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek wordt in plangebied Groene Mal 1ste fase Reggedal in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonder zoek aanbevolen. Mochten aanvullende werkzaamheden op de hogere terreingedeelten (dekzand ruggen), langs de dalranden van de Regge noodzakelijk zijn, dan dient op deze locaties eerst (verder) inventariserend archeologisch booronderzoek plaats te vinden. Het reeds opgestelde PvE (Wentink, 2006) kan, na aanpassing aan de huidige maatstaven en inzichten, dienen als leidraad voor eventueel vervolgonderzoek.