In opdracht van de Provincie Limburg heeft RAAP tussen 2013 en 2016 op 26 verschillende locaties in
de gemeenten Nederweert en Leudal een verkennend booronderzoek en/of een archeologische
begeleiding uitgevoerd voor het onderzoeksgebied Sarsven en De Banen. De onderzoeken vonden
plaats in het kader van omgevingsvergunningen ten behoeve van waterhuishouding, herstel van vijf
opgedroogde vennen en verbetering van de landbouwstructuur.
Het onderzoeksgebied is rijk aan vindplaatsen uit de steentijd. De dekzandruggen nabij natte laagten
en vennen hebben in de steentijd een grote kracht uitgeoefend op de locatiekeuze van de mens. In
dergelijke gradiëntzones is voorafgaand aan de graafwerkzaamheden een verkennend booronderzoek
uitgevoerd om te kijken hoe de bodemopbouw is. Waar nog sprake was van relatief intacte
bodemprofielen, werd vervolgens een intensieve begeleiding uitgevoerd. Meestal bleek echter sprake
van AC-profielen, waardoor de verwachting voor vindplaatsen uit de steentijd al naar aanleiding van het
booronderzoek naar laag kon worden bijgesteld. Soms bleek ook van oude venbodems in de
ondergrond sprake, en werden vanwege de natte situatie geen kampementen uit de steentijd meer
verwacht. Sommige (oppervlakte) vuursteenvindplaatsen bleken in een oud ven te liggen: het gaat om
vindplaatsen die van de hogere landschapsdelen door egalisatie in oude vennen zijn geschoven.
Verder is gebleken dat op plekken waar sprake is van (amateur) vuursteenvindplaatsen of AMKterreinen, dat nog maar weinig vondsten aanwezig zijn. De vindplaatsen waarvan de vondsten zicht
hoofdzakelijk in de bouwvoor moeten hebben bevonden, lijken vrijwel helemaal ‘leeg geraapt’.
De (intensieve) begeleidingen in zones met relatief intacte profielen hebben maar weinig vondsten
opgeleverd. Te deelgebied Kleine Moost werden op twee locaties in totaal vijf vondsten in de bouwvoor
of aangevoerde grond aangetroffen. Te deelgebied Philomenahoeve werden in de B- of C-horizont in
totaal 18 stuks vuursteen aangetroffen. In enkele zeefvakjes die hier werden gegraven, werden geen
vondsten meer aangetroffen zodat geconcludeerd moet worden dat de vindplaats(en) bijna helemaal in
de bouwvoor zijn opgenomen.
In natte laagten en (voormalige) vennen werden extensieve archeologische begeleidingen uitgevoerd.
Ook in zones waar tijdens het booronderzoek voormalige venbodems werden aangetroffen, werden
tijdens de graafwerkzaamheden extensieve archeologische begeleidingen uitgevoerd. Tijdens deze
begeleidingen werden geen vondsten aangetroffen. Hier en daar werden grondsporen uit de 19e of 20e
eeuw aangetroffen, zoals rabatten, greppels of sporen van grondstoffenwinning (enkele leemkuil en
mogelijke veenwinningskuil). Nergens was echter sprake van behoudenswaardige archeologische
resten in de begeleide zones. Alleen de leemkuil(en) te deelgebied Leemkuilen werd als potentieel
behoudenswaardige vindplaats aangemerkt. In deze zone dient behoud in situ nagestreefd te worden.
Het onderzoek heeft aangetoond dat de bodemopbouw ter hoogte van de zones waar vindplaatsen van
jager-verzamelaars verwacht worden, over het algemeen sterk verstoord is. Verstoring van deze zones
heeft plaatsgevonden vanaf de jaren 1920, toen tijdens de eerste ontginningen in het gebied groot
grondverzet plaatsvond: het afgraven van dekzandkoppen en dempen van laagten. Ook egalisatie
tijdens de ruilverkaveling en diepwoelen/diepploegen kan tot verstoring en aftopping van de bodem
geleid hebben. De hoge verwachting voor vindplaatsen uit de steentijd in gebieden die vanaf de jaren
1920 voortdurend als akker-/weiland in gebruik zijn, kan daarom over het algemeen naar laag worden
bijgesteld. Op de hoogtekaart van het gebied is te zien dat het oorspronkelijke reliëf met name in zones
die al lang als (dennen-)bos in gebruik zijn nog intact is. De kans dat de oorspronkelijke podzolen nog
(goed) bewaard zijn, is hier veel groter. Hier kan de hoge verwachting voor vindplaatsen uit de steentijd
dan ook gehandhaafd blijven.