Het onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de nieuwbouw van een bedrijfshal.
De oorspronkelijke bodem is een eerdgrond geweest waarbij is
vastgesteld dat het voormalige maaiveldniveau ca. 1,1 – 1,35 m lager
heeft gelegen. Dit bevestigt de lage ligging op de flank van het dal van
de Vleutloop zoals op basis van het bureauonderzoek werd verwacht.
Ook de aangetroffen fluvioperiglaciale zand- en leemlagen passen in dit
beeld. Vermoedelijk is er grond opgebracht om de waterhuishouding te
verbeteren zodat de grond in gebruik kon worden genomen als
landbouwgrond. Daarnaast is nog sprake van recente lagen die zijn
opgebracht/verstoord bij de aanleg van het bedrijfsterrein van de
garage.
Op basis van het bureauonderzoek is aan het plangebied een hoge
verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het LaatPaleolithicum tot en met het Neolithicum. Aangezien de oorspronkelijke bovengrond (eerdlaag) plaatselijk nog aanwezig is, kunnen (deels) intacte vuursteenvindplaatsen aanwezig zijn. De inschatting is dat ook op de plaatsen waar de eerdlaag is verdwenen de top van de Chorizont (leesbare sporenniveau) nog wel intact is. Er zijn namelijk geen diepe bodemverstoringen aangetroffen. Dit betekent dat eventuele diepere grondsporen zoals haardkuilen nog intact kunnen zijn. De hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum blijft op basis van de deels intacte bodemopbouw gehandhaafd.
De resultaten van het onderzoek bevestigen de relatief lage ligging
naast de dekzandrug op de flank van het dal van de Vleutloop. Wel kan
het plangebied binnen de randzone van een nederzettingsterrein uit de
IJzertijd – Romeinse tijd liggen die ten zuiden van het plangebied
aanwezig is of kunnen off-site sporen uit deze periode worden
aangetroffen. Voor het plangebied geldt daarom een middelhoge
verwachting voor nederzettings-/off-site sporen uit de IJzertijd –
Romeinse tijd.
De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding om de lage
verwachting voor vindplaatsen uit de Late-Middeleeuwen (vanaf de 14e
eeuw) tot en met de Nieuwe tijd bij te stellen.
De bouwput voor de nieuwe hal zal tot een diepte van 90 cm beneden
maaiveld worden ontgraven. Dit betekent dat het potentiële
archeologische niveau in de bodem behouden blijft. Op grond hiervan
wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Wanneer toch graafwerkzaamheden nodig zijn die dieper dan 1,0 m
beneden maaiveld reiken, wordt vervolgonderzoek aanbevolen om vast
te stellen of ter plaatse van het plangebied sprake is van een
vuursteenvindplaats. Eventuele sporen van de randzone van de
nabijgelegen vindplaats/off-site sporen uit de IJzertijd – Romeinse tijd
kunnen niet door middel van een systematisch onderzoek worden
opgespoord. Deze sporen worden gekenmerkt door een lage dichtheid
en/of zijn zogenaamde puntlocaties. Dergelijke sporen worden alleen
per toeval aangetroffen of kunnen in kaart worden gebracht als zeer
grote oppervlakken worden ontgraven. Het huidige bouwplan beslaat
echter een kleine oppervlakte van 500 m2 waardoor de kans klein is dat
nederzettings-/off-site sporen worden aangetroffen.
De bevoegde overheid (gemeente Someren) heeft de resultaten van
het onderzoek laten beoordelen door de omgevingsdienst ZuidoostBrabant.
Zij kunnen instemmen met het advies om de bodem voor de
bouw van de loods niet dieper dan 100 cm beneden maaiveld te
ontgraven. Verder onderzoek is voor de bouw van de loods dan ook
niet nodig.