Op zoek naar de weg. LR60: onderzoek naar de Romeinse limesweg in De Meern (gemeente Utrecht)

Vanwege de herontwikkeling van het gebied in en rondom bedrijventerrein Oudenrijn in De Meern en de daarmee gepaard gaande graafwerkzaamheden, zijn tussen 23 november 2006 en 22 juli 2008 op acht locaties negen archeologische onderzoeken uitgevoerd, alle ondergebracht in het project LR60-H.O.V. De Meern. Doel van deze onderzoeken was het vaststellen van de aanwezigheid, het uiterlijk en de datering van de Romeinse limesweg. Voorafgaand aan het onderzoek werd de verwachting opgesteld dat het systeem van de weg bestond uit een hoofdtracé, dat tijdens eerdere onderzoeken ten oosten en ten westen van LR60 was vastgesteld, en een aftakking in de richting van het noordelijker gelegen castellum. Dit laatste wegsegment is in 2004 tijdens de opgraving LR46 aangetroffen. Het punt waar de zijweg richting het castellum zich afsplitste van het hoofdtracé, is binnen het onderzoeksgebied van LR60 gelegen.

Omdat tijdens de negen onderzoeksfasen van LR60 niet alleen de limesweg, maar ook diverse andere archeologische complexen werden aangetroffen, moesten de doel- en vraagstellingen tijdens het project worden uitgebreid en toegespitst op de inheemse bewoning en activiteit binnen het onderzoeksgebied, vlak vóór en tijdens de aanwezigheid van de limesweg.

Zoals gezegd, is het project LR60 in negen onderzoeksfasen op acht verschillende locaties uitgevoerd. De locatiekeuze hing samen met de verwachte ligging van de limesweg, zoals deze was geprojecteerd op basis van grondboringen en eerdere opgravingen in de directe omgeving, maar ook op basis van de resultaten van de voorgaande onderzoeksfasen. Op deze manier zijn de volgende gegevens verzameld:

Tijdens onderzoeksfase 1 is een greppel aangetroffen met dezelfde oriëntatie als de verwachte limesweg. Het is echter twijfelachtig of het een primaire bermgreppel van de weg betreft, aangezien er geen grindconcentraties in de nabijheid van deze greppel zijn aangetroffen en omdat er langs het hoofdtracé van de limesweg meer greppelfasen verwacht worden, zoals dat ook bij de in 2004 aangetroffen aftakking naar het castellum het geval was. De greppel uit onderzoeksfase 1 van LR60 is waarschijnlijk als secundaire bermgreppel te interpreteren. Hij vormt dan de begrenzing van een reserveringszone ten zuiden van de weg. Deze zone werd mogelijk gebruikt voor het drijven van vee langs de weg.

Ten zuiden van de secundaire bermgreppel zijn reeds in 1995 sporen van een nederzetting aangetroffen. De westelijke begrenzing hiervan is tijdens onderzoeksfase 1 van LR60 vastgesteld. Op basis van het verzamelde vondstmateriaal is geconcludeerd dat de nederzetting in elk geval functioneerde vanaf het laatste kwart van de eerste eeuw na Chr. tot en met de tweede eeuw na Chr. Hiermee lijkt het begin van de nederzetting ongeveer gelijk te liggen met de formele aanleg van de limesweg in dit gebied. De oriëntatie van de structuren binnen de nederzetting lijkt tevens gericht op de noordelijker gelegen limesweg.

Tijdens onderzoeksfasen 2 en 3 werd een noordwest-zuidoost georiënteerde greppel gedocumenteerd, die exact uitlijnde op de oostelijke greppelbundel van de aftakking van de limesweg in de richting van het castellum. De greppel is op basis van het verzamelde vondstmateriaal in de Romeinse tijd te dateren en het vermoeden bestaat dan ook dat het spoor in verband gebracht kan worden met het noordwest-zuidoost gerichte wegsegment. Tijdens onderzoeksfase 9 werd langs de Rijksstraatweg grindconcentraties aangetroffen, eveneens behorend tot deze noordelijke aftakking van de limesweg.

Een tweede hoofdtracé van de limesweg werd tijdens onderzoeksfase 4 aangetroffen. Naar later zou blijken, betreft het een tweede-eeuwse omleiding van het originele hoofdtracé uit het einde van de eerste eeuw na Chr. Het tijdens onderzoeksfase 4 aangetroffen tracé bestaat uit twee bermgreppels met een onderlinge afstand van 7 à 8 m. Hierbij werden grote concentraties grind aangetroffen, dat als plaveisel van de weg gediend zal hebben. Aangezien zich in de twee bermgreppels geen grind bevond, zal het grinddek pas zijn aangelegd nadat de beide greppels dicht waren.

Onderzoeksfase 5 lag in het verlengde van het tijdens onderzoeksfase 4 aangetroffen hoofdtracé van de limesweg. Er werden hier echter geen bermgreppels aangetroffen. Wel zijn ook hier grote grindconcentraties waargenomen. Het aardewerk aangetroffen tussen dit grind dateert het hier gelegen wegdeel rond het einde van de tweede eeuw na Chr. Tijdens onderzoeksfase 5 is tevens teruggegrepen op de resultaten van de iets noordelijker gelegen onderzoeksfasen 2 en 3, waarbij mogelijk de aftakking richting het castellum was aangetroffen. Er is onderzocht of de greppel behorend bij deze zijweg ook tijdens fase 5 waargenomen kon worden, maar deze bleek niet aanwezig te zijn. Wel werd een geul aangetroffen, die een aanzienlijke hoeveelheid handgevormd aardewerk en botmateriaal bleek te bevatten. Dit leidde tot het volledig opgraven van het terrein tussen de sleuven van onderzoeksfasen 5 en 2 (onderzoeksfase 8).

Op ongeveer 120 m ten oosten van onderzoeksfase 4 werd een sleuf aangelegd tijdens fase 6. Hier werd het hoofdtracé van de limesweg weer zichtbaar in de vorm van twee bermgreppels en een concentratie grind. Zo'n 375 m oostwaarts werd hetzelfde geconstateerd (onderzoeksfase 7).

Onderzoeksfase 8 Onderzoeksfase 8 is de meest uitgebreide van de negen fasen van LR60. In 21 werkputten is het hoofdtracé van de limesweg, de aftakking en de reeds tijdens onderzoeksfase 5 aangetroffen geul in kaart gebracht. Het hoofdtracé van de limesweg met twee bermgreppels, zoals deze in de oostelijker gelegen onderzoeksfasen 4, 6 en 7 werd aangetroffen, lijkt door middel van een houten constructie in tweeën verdeeld te zijn. Deze constructie bestond uit drie grote palen met hiervóór een rij kleinere staakjes. Ten westen van deze constructie zijn geen bermgreppels meer aangetroffen. Eén van de grote palen bleek geschikt voor dendrochronologisch onderzoek en leverde een kapdatum van 168 na Chr. (+/- een jaar) op. Het hier gelegen wegtracé kent derhalve eenzelfde datering, wat erop wijst dat het hier een latere aanleg van het hoofdtracé betreft, aangezien de oorspronkelijke limesweg reeds aan het einde van de eerste eeuw na Chr. is aangelegd.

De houten constructie lag in het verlengde van het afgesplitste wegsegment dat tijdens onderzoeksfasen 2 en 3 en in werkput 35 is blootgelegd. Vermoedelijk betekent dit dat men – komende vanuit het oosten - vanaf het hoofdtracé van de limesweg gedwongen was de zijweg te nemen in noordelijke richting, aangezien de houten constructie de doorgang blokkeerde. Omdat ten westen van de houten constructie wel concentraties grind zijn aangetroffen, maar geen greppels, kan gesteld worden dat het hier gelegen hoofdtracé van de limesweg ten oosten van de palenrij aanvankelijk bestond uit twee bermgreppels. Vervolgens, na het neerhalen van de houten constructie, werd de limesweg westwaarts doorgetrokken en van een grinddek voorzien.

De hierboven beschreven en in 168 na Chr. omgelegde limesweg werd voorafgegaan door een periode waarin zich op het terrein van onderzoeksfase 8 een crevassegeul bevond. Deze geul sneed tussen 0 en 20 na Chr. door het terrein, waarna het water tot stilstand kwam en de verlanding begon. Vrijwel direct na de vorming van de geul zijn er aanwijzingen voor menselijke activiteit op de oever, namelijk vier afzonderlijke vondstconcentraties in verschillende vullingslagen van de geul. De oudste concentratie bevond zich in het zuiden (concentratie B). Het vondstmateriaal bestaat hoofdzakelijk uit vrijwel complete handgevormde kookpotten en botmateriaal van vleesrijke delen van runderen. In de kookpotten zijn residuen aangetroffen van plantenresten en dierlijke resten. Vanwege de vrijwel ongeschonden staat waarin de potten verkeren, het geringe aantal potten, alsmede de organische resten die in concentratie B zijn aangetroffen, wordt vermoed dat het vondstmateriaal geen 'normaal' nederzettingsafval is, maar overblijfselen van één of enkele maaltijden die op de oever van de geul genuttigd zijn. Men kan denken aan een jaarlijks terugkerend ritueel. Het rituele karakter wordt versterkt door de aanwezigheid van pigment, mogelijk ossenbloed op enkele van de kookpotten. Dit pigment werd pas aangebracht nadat de potten meermalen gebruikt waren, mogelijk pas tijdens de maaltijd.

Afgezien van deze mogelijk rituele handelingen is het terrein langs de crevassegeul vooral gebruikt voor het houden van vee (hoofdzakelijk schapen) en werd er in de rivier zelf gevist. De aangetroffen botten bleken te behoren tot minder vleesrijke delen van de dieren, wat doet vermoeden dat de overige delen verhandeld zijn. Een mogelijke afzetmarkt kan een Romeins legerkamp zijn geweest, zoals in Vechten, ongeveer 10 km ten oosten van dit onderzoeksterrein. Contacten met Romeinse militairen blijken duidelijk uit uitrustingsstukken en schoeisel die in de geul zijn aangetroffen. Mogelijk kunnen deze zaken ook geïnterpreteerd worden als eigendommen van een afgezwaaide hulptroepensoldaat, die was teruggekeerd naar zijn geboortegrond.

Op het moment dat enkele honderden meters ten noorden van het terrein van onderzoeksfase 8 een castellum gebouwd wordt (rond 40 na Chr.), bouwde men in de restgeul een brugconstructie. Kennelijk wilde men de geul oversteken richting het legerkamp. De brug was dermate breed dat een oversteek met karren mogelijk was. Aan de voet van de brug zijn enkele complete handgevormde potten aangetroffen, waarin zich dierlijke botten bevonden. Rond 70 à 80 na Chr. viel de geul tijdelijk droog. Mogelijk had dit tot gevolg dat de geul ook zonder gebruik te maken van de brug overgestoken kon worden en ontstond er een nieuwe landroute. Dit zou de verschuiving van de vondstconcentratie naar de kortste route richting het castellum kunnen verklaren. Vermoedelijk hielden de activiteiten op de oevers van de geul kort daarna op. Vervolgens werd de geul nog enkele malen kortstondig actief, waarna de verlanding in elk geval vóór 168 na Chr. definitief was.

Het archeologisch onderzoek langs de Oudenrijnseweg heeft veel nieuwe informatie opgeleverd over de datering, de tracékeuze en de constructiewijze van de limesweg in de tweede helft van de tweede eeuw. De meest verrassende ontdekking was echter de eerste-eeuwse crevassegeul en de vondsten in de vulling daarvan. Ondanks het ontbreken van nederzettingssporen op de oevers van de geul bieden deze vondsten een blik op de diverse (gedeeltelijk rituele?) activiteiten die er langs de rivier hebben plaatsgevonden. Hopelijk kan toekomstig onderzoek duidelijk maken waar de mensen die verantwoordelijk waren voor deze activiteiten, hebben gewoond.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-2bk-6u4c
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-i4x7-2s
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:68165
Provenance
Creator Weterings, P.G.H.; Meijer, Y.
Publisher Data Archiving and Networked Services (DANS)
Contributor Dinter, M. van; Driel-Murray, C. van; Kerkhoven, N.D.; Kubiak-Martens, L.; Kamp, J.S. van der; Kuijper, W.J.; Lange, S.; Langeveld, M.C.M.; Linden, M. van der; Oudemans, T.F.M.; Stoffels, E.; Erfgoed gemeente Utrecht
Publication Year 2017
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/pdf; image/jpeg; application/msword; Autocad; Microsoft Access
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.043 LON, 52.082 LAT)