Tijdens het verkennend inventariserend veldonderzoek op de locatie (Thijs 2008) is aangetoond dat op het zuidoostelijke deel van de onderzoekslocatie in de pleistocene ondergrond intacte podzolbodems aanwezig zijn. Voor deze podzolbodems geldt een archeologische trefkans op sporen uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum.
Het uitgevoerde karterend inventariserend veldonderzoek had tot doel het uitkarteren van dit dekzandlandschap en het opsporen van een eventuele vindplaatsen. Hiertoe zijn op het zuidoostelijke terreindeel 22 boringen geplaatst. In twintig boringen werd een intacte podzolbodem aangetroffen. Deze podzolen zijn bemonsterd en het monstermateriaal is gezeefd. Het zeefresidu is onderzocht op het voorkomen van archeologische indicatoren. In acht boringen werd fijn verdeeld houtskool aangetroffen. Verder zijn er geen archeologishe indicatoren aangetroffen (bewerkt vuursteen, visgraten en botresten). Fijn verdeeld houtskool zonder ander indicatoren is een zeer zwakke indicator, omdat deze houtskooldeeltjes makkelijk verwaaien bij bijvoorbeeld een bosbrand, dit in tegenstelling tot grotere houtskoolbrokken.
Het is, bij gebrek aan andere archeologische indicatoren, dan ook niet waarschijnlijk dat het houtkool wijst op menselijke activiteit in het verleden. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het onwaarschijnlijk is dat er sprake is van
een vindplaats binnen de onderzoekslocatie.