In het kader van de ontwikkeling van woningbouw in het plangebied aan de Lammerenburgweg heeft de Walcherse Archeologische Dienst (WAD) in juni 2017 een archeologische opgraving uitgevoerd (afb. 1 en 2 met projectie op de bodemkaart uit 1952). Het betreft het perceel dat in gebruik was als ponyweide.
De opgraving vond plaats in opdracht van de gemeente Vlissingen en is uitgevoerd op basis van het bestemmingsplan en het gemeentelijk archeologiebeleid. In het aangrenzend tracé van de Lammerenburgweg zelf en de flankerende sloot is in 2002 een archeologisch verkennend (SOB Research) en waarderend onderzoek (ADC) uitgevoerd, gevolgd door een opgraving (ADC) van resten van een middeleeuwse nederzetting. Hierbij werd duidelijk dat de nederzetting zich naar het zuiden uitstrekte ter hoogte van het plangebied: de ponyweide richting de huidige volkstuinen.
De resultaten van de opgraving van 2002 vormt de basis van de vraagstelling voor de opgraving van 2017.
Zet de middeleeuwse vindplaats, gevonden in het tracé van de Lammerenburgweg, zich door naar het zuiden? Bevindt zich hier inderdaad een nederzetting en wat is de aard van deze nederzetting? Kunnen we ook een inzicht krijgen in de materiële status, de voedingseconomie en de leefomstandigheden van de bewoners?
De opgraving in 2017 in het plangebied heeft verdere resten van een middeleeuwse nederzetting blootgelegd. De beide opgravingen bieden een mooi resultaat. Het gecombineerde resultaat is de opgraving van een nederzetting uit de middeleeuwen in de vorm van een boerenerf dat nauw omsloten is geweest door sloten rondom. De sloten zijn ook tijdens de bewoning verschillende keren door de zee als geul gebruikt. Het geeft aan in wat voor ‘stormachtige’ en dynamische omstandigheden de middeleeuwse bewoner moest stand houden.
Op het omsloten boerenerf stond in de noordwesthoek een gebouw. Het gaat met grote waarschijnlijkheid om een woonstalboerderij. Zoals vaker op opgravingen van middeleeuwse nederzettingsterreinen in Zeeland is ook hier het gebouw niet goed te reconstrueren. De sporen van het gebouw zijn voor Zeeuwse
begrippen ook relatief vreemd. Het doet denken aan een soort potstal, zoals die vanaf het eind van de middeleeuwen in zandgrondgebieden bekend is.
De boerenfamilie verbouwde graansoorten op akkers en gewassen in moestuinen. De veestapel betrof rund, schaap en/of geit, varken en paard. Op het erf liepen ook honden. Het vondstassemblage is
kenmerkend voor gelijksoortige plattelands nederzettingen op middeleeuws Walcheren
De datering van het aardewerk ligt vanaf de achtste eeuw tot in de vroege twaalfde eeuw. Het zwaartepunt ligt in de elfde - vroege twaalfde eeuw.