Terneuzen Reuzenhoeksedijk, Molenweg c.a. (Othene Fase 4-6) Terneuzen Reuzenhoeksedijk, Molenweg c.a. (Othene Fase 4-6), Gemeente Terneuzen. Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen

Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed heeft in maart-april-mei 2017 een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd ten behoeve van het projectplan Othene Fase 4-6 te Terneuzen, gemeente Terneuzen. De aanleiding tot het onderzoek vormen de plannen voor de aanleg van de nieuwbouwwijk Othenepolder. Binnen het plangebied, met een oppervlakte van ca. 45,8 hectare, zullen in eerste instantie ontgrondingen plaatsvinden voor de aanleg van waterpartijen. Deze ontgrondingen omvatten een gebied van in totaal ca. 4,8 hectare. Voorliggend onderzoek is uitgevoerd in het kader van de aanvraag ontgrondingsvergunning. Dit betekent dat de provincie Zeeland in deze optreedt als bevoegde overheid. Deelgebied 4 (4a+4b) en de uiterst westelijke rand van deelgebied 6 (afbeelding 3A) zijn gesitueerd binnen bestemmingsplan Othene Zuid (2005). Voor deelgebied 5 en 6 is een voorbereidingsbesluit vastgesteld in juni 2015. In de Beheersverordening Othene wordt de omgang met archeologie geregeld. Binnen het voorliggende plangebied worden mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen planologisch beschermd door een dubbelbestemming waarde archeologie 2. Voor een beperkt deel van het plangebied (5,35 hectare) geldt, op basis van de gemeentelijke vrijstellingenkaart (2014), waarbij de dieptevrijstelling waar mogelijk verruimd werd, een volledige vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Op basis van de beschikbare aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens is in het bureauonderzoek een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, waarin vier afzonderlijke zones (A t/m D) zijn vastgesteld met elk een verschillende bodemopbouw. Binnen drie van deze zones (A, B en C) geldt een hoge verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen. Deze kunnen aanwezig zijn beneden de bouwvoor, op en in de afzettingen van het Laagpakket van Walcheren. In zone D geldt pas op een veel dieper niveau (12 m –NAP, Formatie van Koewacht) een middelhoge verwachting; in de ondiepere niveaus geldt hier alleen een lage verwachting.

In voorbereiding op de binnen het plangebied uit te voeren bodemingrepen t.b.v. de aanleg van waterpartijen en de daarbij benodigde ontgrondingsvergunning, is binnen de zones waar deze vergunning voor vereist is een Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn 37 verkennende boringen geplaatst. Het noordwestelijk deel van het plangebied waar eveneens een ontgrondingsvergunning voor vereist is, is hier buiten beschouwing gelaten. Voor dit plangebieddeel was bij de uitvoering van het onderzoek geen betredingstoestemming. Het Inventariserend Veldonderzoek had tot doel het opgestelde archeologische verwachtingsmodel te toetsen. De onderzochte plangebieddelen liggen alle in de in het verwachtingsmodel onderscheiden zones C en D.

Het booronderzoek werd bemoeilijkt door de combinatie van grondwater en zand/ zandige klei, waardoor met de gutsboor in veel gevallen maar tot beperkte diepte materiaal naar boven gehaald kon worden. Tevens is de boordiepte soms beperkt door compacte zandlagen die niet doorstoken konden worden.

Uit het booronderzoek is gebleken dat de top van het Laagpakket van Wierden (pleistocene dekzand) intact of slechts licht geërodeerd is in het zuidwesten en noordoosten van het plangebied. In vijf van de negen boringen die voldoende diep konden worden doorgezet, is de dekzandtop niet aangetroffen en daar dus geërodeerd. De plaatselijk intacte dekzandtop is in tegenspraak met de beschikbare geologische informatie van het plangebied, waaruit bleek dat de dekzandtop waarschijnlijk binnen zone C en D geheel niet intact zou zijn. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat het boren tot op de diepte waar dekzand aanwezig kan zijn, niet overal goed mogelijk was. Indien intact, bevindt de dekzandtop zich op een diepte vanaf 2,50 m –NAP (tussen ca. 3,80 en 2,60 m –mv). Het is echter aannemelijk dat de in deze boringen aanwezige zand- en kleilagen wijzen op diepreikende getijdeafzettingen die het dekzandniveau hebben geërodeerd. Afbeelding 31 geeft het verwachte verloop van de intacte dekzandzones in het plangebied weer, op basis van de Bijkaart van de Geologische Kaart, en bijgesteld op basis van de boorresultaten. De verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum wordt bijgesteld naar een middelhoge verwachting in het zuidwestelijk deel (rond boring 22)en in het noordoostelijk deel (rond boring 33, 34 en 36) . De middelhoge verwachting is ingegeven door het gegeven dat het dekzand hier intact kan zijn, maar dat het hier geen hooggelegen dekzandlandschap betreft. Voor het overige, centrale deel van het plangebied wordt de verwachting voor dit niveau bijgesteld naar laag. In geen van de boringen is een intacte veentop behorend tot het Hollandveen Laagpakket aangetroffen. De onderzijde van veenpakket (Basisveen/Hollandveen Laagpakket) kan nog wel plaatselijk intact zijn. Daarmee blijft de verwachting voor de onderzijde veenpakket, voor het Midden-Neolithicum t/m Midden-IJzertijd, op laag gehandhaafd. Voor de veentop komt de verwachting voor de Late IJzertijd en de Romeinse Tijd te vervallen.

In de boorprofielen is het onderscheid tussen verschillende lagen in het Laagpakket van Walcheren, de Sluiskil- en de Westerscheldeafzettingen, in de meeste gevallen niet te maken. De Sluiskilafzettingen kunnen aan mariene erosie hebben blootgestaan gedurende de tijd dat het plangebied getijdegebied was, na de Late Middeleeuwen tot omstreeks 1650. Bovendien hebben beide lagen zeer vergelijkbare samenstelling. Duidelijke aanwijzingen voor bodemvorming in het onderste deel van het Laagpakket van Walcheren, als gevolg van het geruime tijd aan oppervlak liggen, zijn alleen in boring 22 herkend. Daarmee is het aannemelijk dat de top van de Sluiskilafzettingen veelal weggeërodeerd is. De middelhoge verwachting voor de Vroege Middeleeuwen wordt daarom bijgesteld naar een lage verwachting. Voor de Late Middeleeuwen geldt dat in het zuidelijk deel van het plangebied, in boring 1, 2, 3, 6, 8, 12, 17, 18, 19, 20, 21 en 22, archeologische indicatoren (puinbrokjes van baksteen, aardewerkfragmentjes) en bodemvorming (cultuur- en akkerlaag) kunnen duiden op de aanwezigheid van een (of meer) vindplaats(en), die direct beneden de bestaande bouwvoor gelegen zijn. Opvallend is wel dat in de tussengelegen boringen 4 en 5 hiervoor geen aanwijzingen zijn gevonden. Het niveau waarop de indicatoren zijn gevonden is vergelijkbaar met dat waarin ten westen van het plangebied de vermoedelijk resten van de uithof van de Cisterciënzerabdij van Boudelo zijn gevonden. Het kan zijn dat deze laatmiddeleeuwse resten verder oostelijk eveneens aanwezig zijn binnen het plangebied, ter hoogte van bovenstaande boringen. Ook in boring 12 zijn indicatoren gevonden uit mogelijk dezelfde periode, gezien de diepteligging. Ter hoogte van deze boringen wordt de verwachting voor de Late Middeleeuwen dan ook op hoog vastgesteld. In de overige boringen zijn geen aanwijzingen voor deze periode en wordt de verwachting bijgesteld naar een lage verwachting. In boring 23, 30, 31, 32 zijn wel indicatoren (puinbrokken) aangetroffen in een heterogene laag onder de bouwvoor. Deze laag is echter waarschijnlijk het resultaat van ophogingen en egalisaties van het gebied naast de voormalige kreek waar deze boringen gelegen zijn. In de eerste helft van de 20ste eeuw is de kreek versmald en gekanaliseerd tot watergang. Daarbij zijn ophogingen aanbracht van vermoedelijk grond uit de omgeving. Mogelijk is daarbij grond gebruikt van een oude middeleeuwse dijk die in deze omgeving lag en waarvan het relict nog op luchtfoto’s te zien is. In de boringen die ter plaatse van dit relict zijn geplaatst, zijn geen aanwijzingen gevonden voor restanten van een dijklichaam. Voor de Nieuwe Tijd geldt dat in de boringen, in de bovenzijde van het Laagpakket van Walcheren (Westerscheldeafzettingen) geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van vindplaatsen. De lage verwachting voor deze periode blijft dan ook gehandhaafd.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xun-4twh
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-sd-0zws
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:159577
Provenance
Creator Besuijen, G.P.A.
Publisher Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed
Contributor Zeeland; Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed
Publication Year 2020
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format dbf; shx; prj; qix; pdf; shp; csv
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (3.314 LON, 47.975 LAT); Zeeland; Terneuzen; Terneuzen; Koninginnepage, Vlinderlaan, Wielewaal, Vogellaan, Kraanvogel, Waterlanden; Reuzenhoeksedijk, Drieweg, Molenweg, Rijnaakwerf, Schoenerwerf, Vuurvlinder; 67E (kaartblad)