Bunnik, Fort Vechten Waterliniemuseum Een bouwkuip vol Vechtense vondsten

In opdracht van de Provincie Utrecht heeft BAAC bv (onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie) een Archeologische Begeleiding volgens protocol Opgraven uitgevoerd in plangebied ‘Waterliniemuseum’ op het waterliniefort bij Vechten, gemeente Bunnik. Aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen bouw van een museum in de omwalling van het fort. Hiertoe diende een bouwkuip in de wal te worden gegraven tot een diepte van circa zeven meter onder de top. Omdat de grondwal zeer waarschijnlijk is opgeworpen met grond uit de directe omgeving, was voorafgaand aan de werkzaamheden de verwachting op archeologische resten ex situ zeer hoog. Het waterliniefort is namelijk gelegen op de resten van een Romeins kampdorp (vicus), behorend bij het legerkamp (castellum) Fectio. Archeologisch vondstmateriaal uit de wal zou dan ook een aanvulling kunnen vormen op de bestaande kennis over Fectio en haar vicus. De bouwkuip die ten behoeve van de bouw van het Waterliniemuseum gegraven diende te worden, zou tot een diepte van gemiddeld zeven meter onder de top van de wal reiken, of in elk geval niet dieper dan 1,20m +NAP. Tijdens eerder uitgevoerd booronderzoek was namelijk vastgesteld dat de oude bouwvoor onder de grondwal zich op circa 1,18m +NAP bevond. Wanneer de bouwkuip dieper zou worden uitgegraven, bestond het risico dat ongestoorde archeologische resten vernietigd zouden worden. Op het diepste niveau had de bouwkuip een afmeting van circa 52 x 36m. Omdat in talud gegraven werd, had de top van de bouwkuip een afmeting van circa 66 x 50m. Zoals gezegd bestond het plan uit het afgraven van de grondwal van het waterliniefort tot boven het niveau van de ongeroerde bodem. Omdat tijdens deze afgraving grote hoeveelheden vondstmateriaal werden verwacht werd een vakkengrid uitgezet van 5x5 meter waaraan de verzamelde vondsten per opgravingsvlak gekoppeld konden worden. Tijdens het veldwerk bleek echter dat een vakkengrid alleen niet voldeed om alle vondsten te registreren. Zo werden op het maaiveld allereerst enkele heuvels afgegraven die als aparte (administratieve) context beschouwd zijn (context 1). Daarnaast bleek op twee locaties uitbreiding van de bouwkuip nodig: een uitbreiding rondom de kuip (context 4), maar ook een extra blok om de stabiliteit van een torenkraan te kunnen waarborgen (context 3). Extra onderzoek op de reeds afgegraven grond die buiten het waterliniefort werd gedeponeerd is geadministreerd als context 5 en tot slot is context 6 toegewezen aan een onverstoord niveau dat tamelijk onverwacht in het zuiden van het onderzoeksterrein werd aangetroffen. De resultaten van het onderzoek zijn in een evaluatieverslag beschreven, waarin tevens een opzet is gegeven voor de selectie van vondstmateriaal voor nader onderzoek. Op basis van dit evaluatierapport is gekozen voor de onderzoeksstrategie waarbij in elk geval de gehele collectie muntvondsten zou worden onderzocht en vergeleken met de reeds bekende muntvondsten uit fectio en haar vicus. Van het aardewerk zou de aandacht met name naar de terra sigillata en de randen van het overige aardewerk uitgaan. Een ouder karterend (maar veel omvangrijker) onderzoek op het terrein had uitgewezen dat een dergelijke methode van aardewerkonderzoek vergelijkbare resultaten kon opleveren met een strategie waarbij de gehele verzameling aardewerk onderzocht zou worden. Van de overige metaalvondsten is een selectie gemaakt van objecten die op basis van hoge informatiewaarde, zeldzaamheid of mate van conservering al dan niet voor nader onderzoek in aanmerking kwamen.

Bodem en sporen De bodemopbouw bestaat, zoals verwacht, uit opgebrachte pakketten waarin veel vondstmateriaal werd aangetroffen. Van een zogenaamde ‘omgekeerde stratigrafie’ is echter geen sprake, aangezien in dat geval de onderste pakketten het meest vondstrijk zouden moeten zijn, wat verder naar boven steeds verder af zou moeten nemen. Er werden echter in de onderste circa 1,5 meter aanmerkelijk minder vondsten aangetroffen dan in de pakketten daarboven. Bovendien werden er afwisselend pakketten vondstloos (bedding)zand en vondstrijke kleiige lagen blootgelegd. Vermoed wordt dat de opgebrachte grond ofwel in meerdere fasen is opgebracht, ofwel uit meerdere locaties afkomstig is. In de ongeroerde bodem werden op vlak 11 zeven paalkuilen, vier kuilen en vier greppels aangetroffen. In tegenstelling tot wat verwacht mag worden op deze locatie, werden geen Romeinse resten aangetroffen, maar dateren de nu blootgelegde sporen uit circa de 14e / 15e eeuw. De paalkuilen lijken twee rijen te vormen, al kan er geen duidelijk verband of duidelijke structuur uit opgemaakt worden. Wel werden delen van ingegraven kogelpotten aangetroffen, welke zijn geïnterpreteerd als zogenaamde ‘muizenpotten’. Dergelijke potten werden op een erf van een boerderij ingegraven, zodat muizen op het terrein in de pot zouden vallen en de opgeslagen gewassen beschermd bleven. Vermoed wordt dat de aangetroffen sporen tot één of meerdere hooimijten behoord zullen hebben. Er werden in de potten geen muizenbotjes aangetroffen. Vermoedelijk werden de potten periodiek geleegd. Naast paalkuilen werd ook een drietal noordwest-zuidoost georiënteerde greppels of greppelsegmenten aangetroffen uit vermoedelijk dezelfde periode als de paalkuilen. De greppels liggen parallel aan elkaar met een onderlinge afstand van circa acht meter. Vanwege deze geringe onderlinge afstand is niet waarschijnlijk dat de greppels als perceelsscheidingen of afbakeningen van akkers te interpreteren zijn. Mogelijk betreft het afwateringsgreppels in het relatief natte gebied. Tussen de hierboven besproken greppels werden drie kuilen van verschillende omvang blootgelegd. Ook hier is op basis van het verzamelde aardewerk een datering in de late middeleeuwen of nieuwe tijd vastgesteld. Een functie van de kuilen kon niet worden achterhaald.

Vondsten Het verzamelde vondstmateriaal dateert hoofdzakelijk in de Romeinse tijd en is aangetroffen in de vorm van aardewerk, bouwkeramiek, natuursteen, metaal en glas. Dierlijk botmateriaal werd nauwelijks aangetroffen, vermoedelijk vanwege de overwegend slechte conserveringsomstandigheden die deze geroerde grond bevatte. Het materiaal dateert overwegend in de eerste eeuw na Chr, waarbij zowel in het aardewerk als in de munten een vroege (Augusteïsche) component te zien is. Er is echter ook een duidelijke activiteit in de tweede eeuw waargenomen. Mogelijk is het Augusteïsche materiaal aan militaire activiteit in en om het plangebied te relateren uit de tijd dat de eerste troepen hier arriveerden. Een deel van de verzamelde munten kan mogelijk zelfs meer specifiek een moment aanduiden dat de troepen van Germanicus in Fectio aanwezig zijn geweest, ergens tussen 14 en 16 na Chr. Het materiaal uit de tweede eeuw duidt meer op bewoning als in een vicus. Het onderzoek heeft tevens een groot aantal vondsten opgeleverd die direct of indirect deel uitmaken met het gebruik van het liniefort. Deze vondsten zijn te dateren tussen ca. 1870 en 1945 en zijn afkomstig uit de drie perioden waarin het waterliniefort gemobiliseerd was. Deze mobilisaties vonden plaats tijdens het uitbreken van de Frans- Duitse oorlog in 1870, tijdens de eerste wereldoorlog en naar aanloop van de tweede wereldoorlog.

Er bevindt zich waarschijnlijk een laatmiddeleeuws boerderij-erf ten zuiden van het plangebied. Vicusresten werden in de ongeroerde bodem van de bouwkuip niet aangetroffen en zullen dan ook niet te verwachten zijn in de directe omgeving van het plangebied. Het is dan ook de vraag waar de eerste vicussporen zich bevinden. Ook is het de vraag wat de betekenis is van de Augusteïsche resten uit de wal. Komen deze inderdaad uit de directe omgeving van het plangebied en zo ja, waarom is dit de enige plaats buiten het castellum waarin deze oude resten zijn aangetroffen?

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-2ac-3kxe
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-jc-dvfu
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:178292
Provenance
Creator Weterings, P
Publisher SPA
Contributor Utrecht; BAAC BV
Publication Year 2020
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format jpg/jpeg file; geography markup language; zipfile; pdf portable document format
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.169 LON, 52.058 LAT); Utrecht; Bunnik; Bunnik; Marsdijk 2; 31H (kaartblad)