Gespecificeerde archeologische verwachting Vanuit het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een hoge verwachting heeft op het voorkomen van archeologische waarden daterend in principe daterend vanaf de Late-Bronstijd. Verzamelde landschappelijke gegevens geven aan dat het plangebied binnen jongste fase (fase D) van de Ressen stroomgordel ligt, waarbij zijn fase van activiteit plaatsvond van circa 1050 tot 230 voor Chr. (Late-Bronstijd tot Late-IJzertijd). De ligging op een oeverwal dan wel een kronkelwaardrug gaf de beschikking van voldoende areaal bouwland (akkergronden) en het houden van vee, en daarmee de ontwikkeling van een nederzetting((s)complex). In de omgeving van het plangebied zijn al diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. Hierbij zijn op een terrein vrijwel direct ten zuiden van het plangebied bewoningssporen en vondsten uit de Late-Middeleeuwen (14e/15e eeuw) en de Nieuwe tijd (16e t/m 19e eeuw) aangetroffen. Meerdere prospectieve onderzoeken (booronderzoeken) proef-sleuvenonderzoek hebben ook geresulteerd in het aantreffen van vondstmateriaal daterend vanaf de Late-Bronstijd, wat laat zien dat tijdens dan wel direct na de actieve fase van de stroomgordel van Ressen (jongste fase) er al menselijke (bewonings)activiteiten plaatsvonden. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal laat zien dat het plangebied in de tweede helft van de 18e eeuw deel uitmaakte van een perceel akkerland/bouwland en pas aan het begin van de tweede helft van de 19e eeuw voor een groot deel in gebruik is genomen als woonerf/boerenerf. Het erf is pas in 1937 opgehoogd, direct gevolgd door de bouw van de bestaande woning. De bouw en al gedeeltelijke sloop van bijgebouwen (berging/garage, opslag-/veldschuur) heeft verder gedurende de tweede helft van de 20e eeuw plaatsgevonden.
Resultaten inventariserend veldonderzoek De aangetroffen bodemopbouw tijdens het gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek bevestigd de te verwachten paleogeografische ontwikkeling en daarmee de natuurlijke bodemop-bouw als de aanwezigheid van een recente ophoging binnen een groot deel van het plangebied. Aangetroffen natuurlijke afzettingen betreffen oever-/kronkelwaard- op beddingafzettingen en zullen naar alle waarschijnlijk zijn gesedimenteerd tijdens de jongste actieve fase (fase D) van de Ressen stroomgordel. In het noordwestelijke deel en de noordelijke en uiterst oostelijke strook plangebied is sprake van een recent bewerkte bouwvoor/bovengrond vermengd met artefacten van recente ouderdom (‘modern’ afvalmateriaal, veelal resten bouw-/betonpuin en baksteenpuin en plaatselijk resten Portland cement en modern glas). Hieronder is nog een restant van een zwak ontwikkelde verwerings-Bw-horizont aanwezig, wat aangeeft dat er zich in de top van de natuurlijke afzettingen een kalkhoudende ooivaaggrond heeft ontwikkeld. Diepgaande moderne bodemverstoringen zijn in dit deel van het plangebied niet aangetroffen. In het westelijke, centrale en oostelijke deel van het plangebied, ter plaatse van de oplopende en hoger gelegen delen van het erf, komen ophogingslagen voor. Deze is maximaal circa 150 cm dik ter plaatse van de meest hoog gelegen delen van het erf. Hierin zijn ook antropogene resten aangetroffen met een datering 18e tot 20e eeuw. Het vermengd door elkaar aantreffen van materiaal dat uit de 18e eeuw kan dateren als uit de 20e eeuw geeft aan dat het ook hier gaat om ‘modern’ afvalmateriaal dat waarschijnlijk van elders aangevoerde resten (samen aangevoerd met de grond of tijdens ophoging als afvalresten weggegooid). Onder de (moderne) ophoging betreft de onverstoorde bodemopbouw direct de C-horizont. Voorafgaand aan de ophoging van deze terreindelen hebben hier al diepere vergravingen/bodemverstorende ingrepen plaatsgevonden. Archeologisch relevante indicatoren evenals mogelijk oudere antropogeen beïnvloedde lagen/bodemhorizonten (te denken valt aan oude cultuur-/akkerlagen) zijn verder niet aangetroffen/waargenomen.
Conclusie Op basis van het ontbreken van archeologische relevante indicatoren dan wel mogelijk oudere antropogeen beïnvloedde lagen/bodemhorizonten, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet aanwezig zullen zijn. Er zijn dus geen gevolgen wat betreft archeologie voor de voorgenomen bodemingrepen. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt door het booronderzoek bevestigd voor wat betreft de landschappelijke ligging en bodemkundige opbouw, echter niet voor wat betreft de hoge verwachting op het aantreffen van archeologische indicatoren daterend uit de perioden Late-Bronstijd t/m Middeleeuwen.
Advies Op grond van het ontbreken van archeologische waarden, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.
Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) en de gemeente Nijmegen.
