Vroegmiddeleeuwse bewoning in het centrum van Duiven Vroegmiddeleeuwse bewoning in het centrum van Duiven

ADC ArcheoProjecten heeft in 2015 en 2016 twee Archeologische Begeleidingen (conform protocol Opgraven) uitgevoerd. De eerste begeleiding behelsde het houden van toezicht op het aanbrengen van nutsvoorzieningen en riolering ten noorden van de Elshofpassage en de tweede begeleiding behelsde het verwijderen van de ondergrondse delen van het voormalige Cultureel Centrum Onderling Genoegen en het uitgraven van de bouwput aan de Kastanjelaan 2. In totaal werden 10 werkputten aangelegd met een totale oppervlakte van 3.676 m2. Hoewel de werkputten bij de begeleiding in onderzoeksgebied 1 grotendeels verstoord bleken te zijn, werden in werkput 4 en in grote delen van onderzoeksgebied 2 sporen aangetroffen uit de Late Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen B en C. In totaal zijn 69 kuilen, 18 paalkuilen, 22 greppels, drie sloten, zeven waterputten en vijf waterkuilen aangetroffen. In totaal zijn 1708 vondsten met een gewicht van meer dan 38 kg verzameld. De bodemopbouw heeft oorspronkelijk uit een holtpodzolbodem bestaan, waarin een bruine Bhorizont op geel rivierduinzand was gevormd. Deze is slechts zeer lokaal bewaard gebleven. De meeste delen van de onderzoeksgebieden zijn verstoord door recente graafwerkzaamheden, en ook de top van het rivierduin is door de eeuwen heen geëgaliseerd. De sporen zijn zichtbaar in het rivierduinzand, maar hierop liggen slechts ophogingspakketten. Het vondstmateriaal uit deze pakketten geeft aan dat deze in de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd, dus na de bedijking van de rivieren, zijn aangebracht. Aan de zuid- en westzijde van onderzoeksgebied 2 is een kleipakket aangetroffen dat geïnterpreteerd wordt als komklei. Hier heeft zich een depressie in het rivierduin bevonden die uiteindelijk onder invloed kwam van overstromingen vanuit de grote rivieren. Dit kleipakket bevat archeologisch vondstmateriaal dat dateert uit de Late Romeinse tijd en de Voege Middeleeuwen B en C (600-850 n. Chr.). De sporen uit de Romeinse tijd bestaan uit enkele afvalkuilen en een waterput met een bekisting van een uitgeholde boomstam. Deze sporen duiden op een permanente vorm van bewoning in de vorm van één of meerdere huisplaatsen met erf. Sporen van gebouwstructuren zijn echter niet aangetroffen. De aangetroffen vondsten en monsters laten zien dat de vegetatie in de omgeving bestond uit verschillende bomen en struiken zoals eik en els, maar dat er ook sprake was van cultivatie in de vorm van gerst en emmer- of spelttarwe op intensief gebruikte akkers waar ook veel onkruiden groeiden. De aanwezigheid van maalsteenfragmenten geeft aan dat op de locatie graan is gemalen. Een kuil met veel dierlijke resten laat zien dat de menagerie van het huishouden in de Romeinse tijd uit rund, schaap/geit en varken bestond voor voedsel; als last-/trekdier werd paard gebruikt en als muizenvanger de kat. Vondsten zoals een slingerkogel, weefgewichten en spinsteentjes duiden op jacht en huisnijverheid in de vorm van spinnen en weven. Voor de Vroege Middeleeuwen wordt het beeld van bewoning doorgezet: hoewel er geen huizen konden worden gereconstrueerd uit de spaarzaam overgebleven paalkuilen, kan uit de aanwezigheid van zeer veel afvalkuilen, enkele waterputten, waterkuilen en greppels worden geconcludeerd dat we te maken hebben met een vindplaats waar volop bewoning heeft plaatsgevonden. Resten van leem met staakindrukken kunnen een aanwijzing zijn voor vakwerkbouw. Botanisch onderzoek laat zien dat men gerst, rogge en spelt of emmertarwe heeft verbouwd. De grote hoeveelheden pollen geven aan dat het op het terrein is gedorst en resten van maalstenen laten zien dat het graan ook op de vindplaats is gemaald. Andere cultuur- of voedselgewassen die werden aangetroffen zijn gewone braam, hennep en lijnzaad. Die laatste twee werden zowel voor de vezels als de oliehoudende zaden verbouwd. De vezels werden gewonnen uit de stengels. Na een reeks aan bewerkingen, zoals het drogen, repelen, roten, opnieuw drogen, brakelen, zwingelen en hekelen van de stengelvezels, waren ze klaar om gesponnen en bijvoorbeeld tot textiel geweven te worden. Enkele kuilen of sloten met een zeer humeuze vulling kunnen mogelijk voor het roten gebruikt zijn geweest. In tegenstelling tot de Romeinse tijd zijn in de monsters uit de Vroege Middeleeuwen zeer veel pollen van grassen en graslandplanten aangetroffen die erop wijzen dat er in de directe omgeving uitgebreide graslanden voorkwamen. Hierop kon vee worden beweid. De natuurlijke vegetatiebestond uit eik, hazelaar, beuk, meidoorn en els. Ook werden veel macroresten van oeverplanten aangetroffen, die de vochtige omstandigheden weerspiegelen die aan de rand van het rivierduin richting het moerasgebied, rond waterputten- en kuilen, sloten en greppels zijn geweest. Uit de aangetroffen botten kan afgeleid worden dat men vooral rund en in mindere mate varken en schaap heeft gegeten. In de Vroege Middeleeuwen waren de meeste huishoudens grotendeels zelfvoorzienend wat betreft hun voedsel en kleding. Elk huishouden zal dan ook één of een aantal van deze dieren hebben gehad. Ook werd er aan jacht gedaan, getuige de aanwezigheid van botten van eend, gans en bever. Aanwijzingen voor de productie van stof voor kleding zijn er in de vorm van het verbouwen van vlas en hennep en de aanwezigheid van benen en keramische voorwerpen die voor het spinnen en weven werden gebruikt. De aanwezigheid van een groot aantal productieslakken wijst op de productie van ijzer in een zogenaamde tapoven. Hiervoor is moerasijzererts gebruikt, wat waarschijnlijk in de omgeving is gewonnen. Andere slaktypen wijzen erop dat die slak bij kleine werkzaamheden, zoals reparaties, gebruikt is. Op de onderzoekslocatie is vermoedelijk ook gesmeed. Nog niet eerder is in het centrum van Duiven een dusdanig groot areaal opgegraven. De sporen en vondsten zijn vooral bijzonder omdat ondanks verstoringen van de originele bodemopbouw door aftopping en recente vergravingen in ieder geval de diepere sporen goed geconserveerd zijn gebleven. Voor toekomstig onderzoek, vooral bij booronderzoek, moet er dan ook rekening mee worden gehouden dat een niet-intacte bodem niet betekend dat er geen sporen meer bewaard zijn gebleven.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-266-nmft
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-dp-45ee
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:133345
Provenance
Creator Van Engeldorp Gastelaars, H.
Publisher ADC
Contributor Gelderland; ADC ArcheoProjecten
Publication Year 2019
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format jpeg; ms access 2003; mapinfo tab; sql; ms word document 2003; pdf; docx; xml; ms word document 2007; xls
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (6.023W, 51.949S, 6.024E, 51.949N); Gelderland; Duiven; Duiven; Duiven Vitaal Centrum; 40B (kaartblad)