De onderzoekslocatie ligt aan de Wijde Giessen, in het Zuid-Hollandse rivierengebied.
Langs de Wijde Giesen heeft bewoning plaatsgevonden vanaf de Late Middeleeuwen. Bewoning vond plaats op tegen de dijk aangelegen terpen. Ook de boerderij op de onderzoekslocatie ligt op een terp, die op de AHN zeer duidelijk waarneembaar is. De toekomstige bouwlocatie ligt echter ten noorden van deze terp. Voor de terpen geldt een hoge trefkans op archeologica uit de Late Middeleeuwen. Voor de omringende komvlakte geldt een middelhoge trefkans. In de ondergrond kunnen rivierduinen uit het Laat-Glaciaal voorkomen. Deze rivierduinen hebben een middelhoge trefkans op archeologica uit het Mesolithicum en het Vroeg-Neolithicum.
Het booronderzoek heeft uitgewezen dat op het grootste deel van de bouwlocatie kleiige komafzettingen voorkomen, afgewisseld met veenlagen. Alleen in boring 6 werd een afwijkend pakket aangetroffen, bestaande uit matig zware kleien afgewisseld met zandlagen. Mogelijk zijn dit oeverafzettingen van de stroomgordel van Spijk. Dit is echter niet waarschijnlijk, omdat resten van deze stroomgordel ten oosten van de onderzoekslocatie liggen en deze gelaagde afzettingen niet in boringen 1 en 5 zijn waargenomen. Om deze reden is het ook niet waarschijnlijk dat het oeverafzettingen van de Wijde Giessen zijn. Meer waarschijnlijk betreft het geulopvullingen van een meander van de Wijde Giessen. Op het grootste deel van de locatie lag op een geroerde bouwvoor een ophogingspakket bestaande uit zand en puin. Gezien de aard van het puin (veel baksteen) en recent aardewerk kan worden gesteld dat het ophogingspakket van recente datum is en niet stamt uit de Middeleeuwen. Ter plaatse van boring 6 lag ophoogzand voor de paardrijbak. Het laatglaciale duinzand is tijdens het booronderzoek niet bereikt. Uit een sonderingsonderzoek is gebleken dat dit zand zich op circa 9,5 m –mv bevindt. Op basis van het booronderzoek kan worden gesteld dat er voor de bouwlocatie, zoals verwacht, sprake is van een lage trefkans op sporen uit de Late Middeleeuwen. Wat betreft de middelhoge verwachting voor het rivierduin in de ondergrond kan worden gesteld dat deze, gezien de diepteligging van het duin en het daarmee gepaard gaande moment van afdekking door jongere sedimenten, beperkt is tot het Vroeg-Mesolithicum.