In het bureau-onderzoek is geadviseerd een bodemonderzoek uit te voeren op het Hoog van Winsum, waar door graafwerkzaamheden voor de kabelaanleg mogelijk archeologische resten kunnen worden verstoord tot een diepte van ca. 2 m –mv. Hiervoor is aanbevolen in het onderzoekstraject boringen te zetten op een onderlinge afstand van 50 m, en dit te verdichten tot 25 m wanneer er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische resten. Het veldonderzoek toont aan dat in het trace bij de boringen 1 en 2 de helling van de onderliggende pleistocene zandopduiking (het Hoog van Winsum) wordt gevonden. In de rest van de raai verloopt het niveau van het zand van 160 cm –mv tot meer dan 200 cm -mv. Bij de boringen 14–16 duikt het zand dieper weg. In boring 15 is een sterk humeuze kleilaag op het zand aangetroffen, die als opvulling van een (zee-erosie)geul wordt gezien. De overgang van het zand naar de bovenliggende afzettingen is scherp. In het zand zijn geen resten van een oude vegetatiehorizont aangetroffen, waarin mogelijk archeologische resten kunnen worden gevonden. Wel worden er verspoelde plantenresten in aangetroffen. Ook aan het oppervlak en in de boorkernen zijn geen archeologische indicatoren van waarde gevonden. Geconcludeerd kan worden dat er geen aanwijzingen zijn dat er in dit trajectgedeelte archeologische resten zullen worden verstoord.
Libau heeft geadviseerd dat de werkzaamheden van het gehele traject van de kabelleiding archeologisch moet worden begeleid. Voor het hier onderzochte traject is het aan te raden om het meest westelijke deel archeologisch te laten begeleiden.
Booronderzoek kan geen volledig uitsluitsel geven omtrent aanwezigheid van archeolgische resten. Een archeologische begeleiding bij de graafwerkzaamheden in dit terreindeel, dat ook nog in de nabijheid ligt van twee archeologische monumenten, kan hierover uitsluitsel geven.