Tijdens het onderzoek zijn eerst vier proefputten gegraven, verspreid over het gedeelte van het plangebied waar het waterbassin was gepland. Hieruit bleek dat het terrein grotendeels verstoord was. Besloten is om dit gedeelte eerst uit te graven tot op een diepte van circa 60 cm –mv. In het oostelijk deel van het waterbassin en in het deel waar de riolering gepland is, bleek geen sprake van grootschalige verstoring. Hier is een vlak aangelegd in de top van de C-horizont. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat het terrein te verdelen is in twee delen. In het westelijk deel is de bodem tot op grote diepte recent geroerd. Vanaf circa 60 cm –mv zijn op enkele plekken restanten van de C-horizont te zien, maar over het algemeen reikt de verstoring dieper, vaak tot meer dan 2 m –mv. De C-horizont bestaat hier uit lichtgeel tot geelwit licht siltig zand (Zs1). In het oosten is sprake van minder grootschalige verstoring. Hier zit de C-horizont op slechts zo’n 20 cm –mv, direct onder de bouwvoor. De C-horizont bestaat hier uit geel tot geelbruin licht siltig zand (Zs1). De oorspronkelijke bodemopbouw is in het hele onderzoeksgebied afgetopt. Binnen het plangebied is geen vindplaats aangetroffen. Voor het westelijk deel van het plangebied kan de verklaring hiervoor zijn dat de bodem tot op grote diepte is geroerd, en archeologische sporen zijn vernietigd. Het is echter ook niet uitgesloten dat zich in dit deel geen archeologische sporen hebben bevonden. Voor het oostelijk deel geldt dat hier slechts kleinschalige verstoringen voorkomen. De natuurlijke ondergrond is grotendeels intact. Toch zijn ook hier geen archeologische sporen aangetroffen.