Archeologisch vooronderzoek in het kader van de nieuwbouw van woningen aan de Boissevainweg 1-3 te Blaricum, gemeente Blaricum

Vestigia Archeologie en Cultuurhistorie heeft een archeologisch bureauonderzoek verricht voor een plangebied aan de Bloissevanweg 1-3 te Blaricum, gemeente Blaricum. Binnen het plangebied zullen twee halfvrijstaande villa’s gerealiseerd, deels ter hoogte van de bestaande bebouwing. De bestaande bebouwing zal eerst worden gesloopt. De twee kadastrale percelen hebben een oppervlakte van 1340 m2. De nieuwbouw van de woningen zal in totaal een oppervlakte beslaan van 202 m2. De bestaande bebouwing dateert uit 1914 en 2011. Omdat het project in de voorbereidende fase zit zijn de exacte verstoringsoppervlakte en -dieptes onbekend.

Doel van het archeologisch bureauonderzoek was vast te stellen of er in het plangebied sprake is (of kan zijn) van archeologische resten die door de ingrepen verstoord dreigen te worden en, indien mogelijk, uitspraken te doen over de waarde hiervan in termen van fysieke en inhoudelijke kwaliteit zoals zeldzaamheid en gaafheid. Hiertoe is eerst een bureauonderzoek verricht, waarbij voor het plangebied een specifiek archeologisch verwachtingsmodel is opgesteld. Vervolgens is een advies geformuleerd in het kader van de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 4.1), protocol 4002 Bureauonderzoek. Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie is binnen BRL 4000 gecertificeerd voor alle werkprotocollen op het gebied van archeologisch (voor)onderzoek en het opstellen van Programma’s van Eisen.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat vanuit landschappelijk perspectief, en gezien de nabijgelegen terreinen van hoge archeologische waarden, het plangebied in principe een hoge archeologische verwachting heeft, met name voor sporen van menselijke aanwezigheid vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de IJzertijd. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan tijdelijke kampementen of individuele huisplaatsen en begravingen. Sporen kunnen bestaan uit haardplaatsen, (afval)kuilen, paalgaten, vlakgraven, grafheuvels en crematiegraven. Vondstmateriaal kan onder andere bestaan uit (vuur)stenen werktuigen en afval, aardewerk en verbrand menselijk botmateriaal. Omdat het prehistorische oppervlak hier vrijwel gelijk is aan het huidige oppervlak, kunnen archeologische resten aan en direct onder het maaiveld voorkomen. Dat betekent ook dat eventuele archeologische resten veel te leiden hebben (gehad) van grondgebruik en ingrepen die nu en in het meer recente verleden hebben plaatsgevonden, waaronder het steken van plaggen, zand- en leemwinning (de zogenaamd vergraven gronden); het is niet zeker of ter plaatse van het plangebied ook daadwerkelijk vergravingen hebben plaatsgevonden, ook gezien de grofmazige karakter van de vergraven gronden-kaart (digitale verstoringsbronnenkaart van de RCE). De verwachting is echter laag voor de Romeinse tot en met de Nieuwe Tijd vanwege de aanwezigheid van arme zandbodems binnen het plangebied. Er is een inventariserende en karterende veldonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 4.1), protocol 4003 Inventariserend Veldonderzoek. Tijdens het inventariserende en karterende veldonderzoek zijn 6 boringen gezet. Uit deze boringen bleek dat de ondergrond verstoord was tot in de C-horizont. Daarnaast zijn er monsters genomen met een edelmanboor (diameter 15 cm) en gezeefd met een maaswijdte van 4 mm. Het zeefresidue is onderzocht op archeologische indicatoren; deze zijn niet aangetroffen. Gezien de verstoorde staat van de bovenkant van de ondergrond en de afwezigheid van archeologische indicatoren kan de archeologische verwachting naar beneden worden bijgesteld.

Advies

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (verkennende en karterende fase) kan gezien de aangetroffen bodemopbouw en de geconstateerde verstoringen worden gesteld dat de kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats zeer klein is. De bodem binnen het plangebied is recentelijk verstoord. Tijdens het karterende onderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen in de zeefresiduen. Vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) worden dan ook niet noodzakelijk geacht.

Het bevoegd gezag, de gemeente Blaricum, dient eerst over het advies in dit rapport een besluit te nemen. Wanneer het bevoegd gezag besluit dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is en het plangebied wordt vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen, blijft de meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming van kracht (Erfgoedwet, artikel 5.10 Archeologische toevalsvondst). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Blaricum, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xt5-u45b
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-xm-kdws
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:155949
Provenance
Creator Puijenbroek, F.P.J. van
Publisher Vestigia bv
Contributor Satijn, O.P.N.; Nieuwlaat, G.; Hessing, W.A.M.; Vestigia bv
Publication Year 2019
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Resource Type Dataset
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (3.315W, 47.979S, 3.315E, 47.979N); Boissevainweg 1-3; Blaricum; Gemeente Blaricum; Noord-Holland