Op basis van het bureauonderzoek kan worden gesteld dat voor het relatief hooggelegen oostelijke deel van het plangebied een (middel)hoge verwachting geldt voor alle archeologische perioden. In het uiterste oosten is een zone aangemerkt als beekdal zonder veen. De westelijke begrenzing hiervan is onduidelijk. Voor het potentiële beekdal geldt een middelhoge verwachting. Het relatief laaggelegen westelijke deel van het plangebied kent een lage archeologische verwachting.
De veldverkenning van een tracé in het noordelijke deel van het plangebied heeft een duidelijk verschil tussen het hooggelegen oosten en het laaggelegen westen aangetoond. In het oosten komen podzolprofielen in dekzand voor. In het westen is sprake van keileem direct onder de bouwvoor. De veldverkenning geeft geen aanleiding tot aanpassing van de archeologische verwachting.