Innovatie en ambacht aan de Looierstraat te Leiden. Een archeologische opgraving van resten vanaf de 17e eeuw

In opdracht van Van der Wiel beheer bv heeft RAAP van 18 juni tot en met 6 augustus 2018 aan de Oosterkerkstraat te Leiden een archeologische opgraving uitgevoerd in het kader van het project ‘Ontwikkeling Meelfabriek’ in de gemeente Leiden. Het voornaamste doel van het onderzoek was het veiligstellen van de wetenschappelijke informatie (behoud ex situ).

De resultaten van de opgraving van RAAP zijn in hoge mate bepaald door nieuwbouw aan het begin van de 19e eeuw. De kleine dwarshuizen tussen Eerste en Tweede Singelstraat werden afgebroken en vervangen door een enkele rij diepe huizen. De opgraving laat zien dat de sloop grondig is geweest, er zijn amper 17e eeuwse fundamenten aangetroffen. De diepe huizen hadden twee vertrekken, het werkgedeelte aan de straatkant en het woondeel aan de achterzijde (buiten de opgravingsput). Deze werden gescheiden door een wand met bedsteekelder en trap. Dit ontwerp is naar het ‘standaard’ 17e eeuwse woonhuis. Orsel geeft aan dat dit type al eind 16e eeuw werd gebruikt en tot aan het einde van de 19e eeuw gangbaar bleef. Dit in tegenstelling tot de sporen aan de oostzijde van de Looierstraat. Hoewel ook hier de sloop heeft toegeslagen, zei het in de jaren ’70 van de 20e eeuw, lijkt het aangetroffen grondplan hoofdzakelijk 17e eeuws. Aan deze zijde van de Looierstraat lag een afwisseling van dwarshuizen en diepe huizen. Ook lagen er gebouwen aan de later gedempte Binnenvestgracht waardoor in deze zone een soort binnenhoven ontstonden die vooral gebruikt zijn door de hier liggende leerlooierij, iets wat typisch is voor de randen van steden. Leerlooierijen geven stankoverlast. In die binnenhoven werden drie groepen looikuipen aangetroffen. Naast de muurfunderingen en looikuipen werd (zowel aan west- als oostzijde) een deel van het 17e eeuwse rioolsysteem aangetroffen, evenals talloze waterputten (in enkele gevallen hergebruikt als beerput) en twee beerputten. De putten dateren zowel in de 17e en 18e eeuw en leverden veel vondsten op die wijzen op een duidelijke, maar gewone stedelijke materiële cultuur, met een redelijke welvaart. Het rioolsysteem lijkt op bepaalde punten gemodificeerd te zijn ten behoeve van de leerlooierij.

Een belangrijke innovatie in de 17e eeuw was het riool. In de stadsuitleg van 1658 werd deze dan ook aangelegd; in het hele plangebied werden verspreid stukken riool en waterputten aangetroffen. Er zijn slechts twee beerputten aangetoond. In de as van de Looierstraat lag het hoofdriool, die dan ook over de hele lengte van het plangebied (noord-zuid) werd teruggevonden. De 17e eeuwse uitgiftekaarten zijn door Johannes Dou gemaakt. IDDS concludeerde op basis hiervan dat het ontwerp door de aannemers bij de bouw vrij werd geïnterpreteerd. Dit kon bij de opgraving van RAAP niet worden bevestigd; er is te weinig teruggevonden om de eventuele (individuele) aanpassingen van riolen ten opzichte van het plan van Dou te kunnen aantonen. Er zijn wel twee beerputten in het plangebied aangetroffen, eentje aan de westzijde en eentje aan de oostzijde van de Looierstraat. Op zichzelf is het überhaupt aantreffen van beerputten mogelijk een teken van een individuele invulling op perceelniveau. Het riool was immers bedoeld beerputten te vervangen.

De datering van de riolen geeft een gedifferentieerd beeld. Het lijkt duidelijk dat er in de loop van de 18e eeuw riolen zijn vervangen of gerepareerd. Het vondstspectrum, veel kleinere objecten, lijkt duidelijk te maken dat de vondsten zijn afgedankt of verloren op het moment dat een riool in werking was. Een deel van de riolen blijft lang in gebruik, gelet op reparaties met beton en vondsten zoals veiligheidsspelden.

Voor de watervoorziening werd teruggegrepen op een ouder principe: de waterput. Hiervan zijn er verspreid over het plangebied 14 teruggevonden. Deze bestaan in alle gevallen uit een opgemetselde putmantel, vaak overkluisd, met variërende diameters. Bij de waterputten bevindt zich in veel gevallen op een dieper niveau, binnen de gemetselde omsluiting, een (hergebruikte) houten wijnvat van duigen en hoepels. Deze wijnvat vormt daarbij de eigenlijke waterput, voor het opvangen van ‘schoon’ grond- en/of regenwater. De vaten zijn, met uitzondering van de wilgenhouten hoepels, gemaakt van eikenhout. Er kunnen een paar typen onderscheiden worden: waterputten met een bakstenen koker, met wel of geen ton eronder. Ook in de vorm van de bakstenen opbouw zat enige variatie. Deze was soms overkluisd of liep taps toe.

Een ruimtelijke beschrijving en functionele interpretatie van verschillende structuren van de leerlooierij op basis van de aangetroffen muurresten is niet goed mogelijk. Duidelijk werd dat de looierij van bestaande bouw gebruik maakte en dat er op binnenhoven groepen looikuipen lagen. Ook bij het onderzoek van IDDS zijn sporen van de leerlooierij aangetroffen: ‘Over de zeemlooierij die aan de Looierstraat gevestigd was is weinig bekend. De bebouwing in het plangebied waar de looierij deel van uitmaakte was in 1811-1832 in bezit van looier Paul Mayor die ook enkele andere gebouwen en erven in de directe omgeving in eigendom had. Uit de huisnummerkaart die in 1879 door Campen werd vervaardigd kan worden opgemaakt dat er geen sprake was van één groot fabrieksgebouw, maar dat de fabriek gevestigd was in een reeks huisjes. In 1883 werd het fabriekscomplex aangekocht door molenaar A.J. Koole die het complex grotendeels liet slopen om plaats te maken voor de stoommeelfabriek ‘De Koster en Compagnie’.’ Met behulp van de huisnummerkaart van Van Campen uit 1879 kon de positie van de verschillende muurdelen min of meer gereconstrueerd worden. Behoudens een enkele losse kuip werden drie groepen looikuipen aangetroffen die buitenpandig hebben gelegen, op een soort binnenhoven.

De noordelijke groep wijkt af van de centrale en de zuidelijke groep. Het betreft zes (of zeven) aaneengesloten houten bakken van circa 2 x 2 m in twee rijen van drie bakken. Oostelijk naast de houten groep lagen twee circa 2 x 3 m in tweeën gedeelde bakstenen kuipen die (deels) op een riool waren aangesloten. De beide andere groepen betreffen twee clusters van min of meer identieke ronde bakstenen kuipen. De centrale groep telt er zes en de zuidelijke groep elf. De kuipen liggen op korte afstand van elkaar, maar oversnijden elkaar niet. Dit suggereert een gelijktijdigheid. De kuipen zijn meest ronde, éénsteens dikke, bakstenen putten met een variërende diameter en diepte.

Bij de preparatie van huiden wordt ontbinding van de huid stopgezet door deze te looien met looizuren. Daarvoor werden de huiden (vaak) in een bad met alkaline vloeistoffen geweekt, gemaakt op basis van houtas of kalk. Dit bad kon een in de grond ingegraven (waterdichte) kuil zijn, of een bovengrondse ton. Ook bij het (voor)looien zelf werden kuipen en bakken gebruikt. Het voorlooien bestond uit het drenken van een huid in een zwakke looistoffenoplossing in een kuip of waterdichte kuil. De voorgelooide huid werd vervolgens gelooid in een container zoals een kuil of kuip. Afhankelijk van de dikte van de huiden, nam het looien een aantal maanden tot jaren in beslag. Dit kon (afhankelijk van de grootte van de leerlooierij) gedaan worden in een reeks van looierskuilen met een steeds sterker wordende concentratie aan looistoffen. Zoals al aangegeven beantwoorden de centrale en zuidelijke groep aan dit beeld. De meeste kuipen zijn gevuld met extreem puinrijke vullingen, zeker in de zuidelijke groep. Hier lijken de kuipen gelet op deze vulling gelijktijdig buiten gebruik geraakt.

Gelet op het verschil in verschijningsvorm kan een functioneel verschil, of een verschil in datering tussen de noordelijke groep looikuipen en de centrale/zuidelijke groep als waarschijnlijk worden gezien. In de houten bakken van de noordelijke groep, zijn keien aangetroffen, in principe een indicatie voor het op z’n plek houden van huiden bij het voorlooien. Ook het gegeven dat de bakstenen kuip ernaast op het riool is aangesloten, kan een aanwijzing zijn voor een gebruik bij het voorlooien. Hiervoor was stromend water geschikt.

Opvallend genoeg zijn er geen grote hoeveelheden leer aangetroffen of leervondsten die als halffabricaat geïnterpreteerd kunnen worden. Wel is er veel dierlijk bot gevonden. Twee vondsten zijn hier van belang: de vondst van 32 gefragmenteerde runderschedels en 959(!) botten van de onderpoten van schapen. De schedels zijn in hoofdzaak aangetroffen in S52, de bakstenen kuip, hier gedumpt nadat deze structuur buiten werking trad. De schapenbotten zijn vrijwel allemaal in S226 aangetroffen, een relatief kleine looikuip in de zuidelijke groep. Het betreft de complete onderpoten van enkele tientallen schapen, waarvan de verschillende skeletelementen als één geheel zijn weggegooid. Niet iedere leerlooierij zowel runderhuiden (looien) als schapenhuiden (witlooien). Beide looiprocessen vereisten verschillende grondstoffen en de eindproducten hadden vaak verschillende afzetmarkten. Toch lijken beide ambachten op basis van het botmateriaal te zijn verenigd in deze Leidense looierij. Op de kaart van Van Campen uit 1879) staat niet alleen ‘leerlooierij’ aangegeven maar ook, ten noorden van het plangebied, ‘zeemtouwerij.’ Dit laatste bedrijf verdeelt zich over een aantal gebouwen aan beide zijden van de Binnenvestgracht, verbonden door een bruggetje. Zeemtouwen is het proces van het maken van zeemleer. Sommige schapenhuiden zijn alleen maar geschikt voor het maken van zeemleer. Het is echter goed denkbaar dat de huiden van de aangetroffen schapen met name werden gebruikt voor het produceren van zeemleer terwijl de runderhuiden de basis vormden voor echt leer.

Het vermeend 17e eeuws riool 2 doorsnijdt de houten looikuipen S52 en is verbonden met de stenen bakken er oostelijk van. Er zijn diverse argumenten om aan te nemen dat het riool is aangelegd of verlegd kort nadat de houten bakken buiten gebruik zijn gesteld en de stenen bakken gebouwd ter vervanging. Het is een gegeven dat stenen looikuipen de houten in de loop der tijd vervingen.

Zeker is dat de looierij tot in de 19e eeuw actief was, maar de looierij kan al eerder zijn opgestart, al dan niet in een meer bescheiden vorm. Een eerdere aanwezigheid van een looierij op deze locatie, misschien zelfs al voor de stadsuitbreiding, vormt bovendien een meer directe verklaring voor de aanwezigheid van bijvoorbeeld looiersafval in warmoesgrond S140 of de datering van de vulling van S27 (18e eeuw). Wanneer nu precies in de zone ten oosten van de Looierstraat met het looien van leer is begonnen is echter niet duidelijk. Wat echter opvalt, is dat Dou in 1663 de Tweede Singelstraat ‘De Looyers Straet’ noemt, in feite de latere naam.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zu2-jxuf
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-4r-l8an
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:201491
Provenance
Creator Schute, I.A.
Publisher RAAP Archeologisch Adviesbureau BV
Contributor RAAP Archeologisch Adviesbureau BV
Publication Year 2021
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/rtf; application/msword; image/jpeg; .rtf; .xlsx; .jpg; application/x-cmdi+xml
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (4.503 LON, 52.159 LAT); Netherlands