Uit het bureauonderzoek komt naar voren dat het plangebied ligt in gebied waar geologische en landschappelijke fenomenen sterk bepalend zijn geweest voor enerzijds de mogelijke nederzettingskeuze en voor anderzijds hetgeen nog rest van de mogelijk aanwezige archeologische niveaus. Het plangebied is ten oosten Oost-Souburg gesitueerd, in het komgebied dat tussen twee kreekruggen is gelegen.
Uit het booronderzoek blijkt dat de top van het Laagpakket van Wormer intact aanwezig is, op een diepte tussen 2,26 en 3,25 m –NAP (1,72 – 2,90 m –mv). Dit betekent dat de lage verwachting voor het aantreffen van vindplaatsen uit het Neolithicum onveranderd blijft. Boven dit niveau is van het oorspronkelijk Hollandveen nog slechts een dun restant (max. 25 cm) aangetroffen. Het veen is in de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd afgegraven (moernering), waardoor eventueel aanwezige vindplaatsen uit de Bronstijd, IJzertijd en Romeinse Tijd verloren zijn gegaan. Daarmee komt de verwachting voor deze perioden te vervallen. Voor de Vroege en Late Middeleeuwen geldt dat de archeologische verwachting wordt bijgesteld naar een lage verwachting. Het booronderzoek heeft geen aanwijzingen voor vindplaatsen uit deze perioden opgeleverd, zoals cultuurlagen of archeologische indicatoren. Het plangebied was gelegen in laaggelegen komgebied, dat, vooral na het afgraven van het veen onaantrekkelijk was voor bewoning. Het in de boringen aangetroffen sediment dat gelegen is op de vulling van de moerneringsputten maakt duidelijk dat het laaggelegen gebied kwetsbaar was voor overstromingen vanuit nabijgelegen getijdekreken. Voor de Nieuwe Tijd geldt dat de lage verwachting op het aantreffen van vindplaatsen ongewijzigd kan blijven, aangezien het booronderzoek geen aanwijzingen voor vindplaatsen uit deze periode heeft opgeleverd.