Tilburg, Charlotte Oord, fase 2b Tilburg, plangebied Charlotte Oord, fase 2b

BAAC heeft in opdracht van de gemeente Tilburg een inventariserend veldonderzoek, karterende fase, uitgevoerd voor het plangebied Charlotte Oord, fase 2b. Aanleiding voor het onderzoek is het plan om het centrale deel (6,65 ha) van voormalig kinderoord, revalidatieoord en ziekenhuisterrein Charlotte Oord tot bedrijventerrein (distributiecentrum) te veranderen. Hiervoor is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.

Uit voorafgaand bureauonderzoek, verkennend en karterend booronderzoek (methode A4) is gebleken dat er een hoge verwachting op het aantreffen van resten van jagers/verzamelaars uit het mesolithicum tot en met de vroege bronstijd geldt voor twee zogenaamde “kansrijke zones”. Deze kansrijke zones zijn bepaald aan de hand van het voorkomen van vondstmateriaal (vuursteen en houtskool), de aanwezigheid van een intacte haarpodzol en de hogere ligging in het (paleo-)landschap. Archeologische resten worden in de kansrijke zones direct onder het circa 5 tot 10 cm dikke stuifzand- of strooiseldek verwacht in de top van de haarpodzolbodem. In zone 1 komen archeologische resten voor onder het strooiseldek of onder een 35 tot 90 cm dik egalisatiedek.

Er werd geadviseerd om voor beide kansrijke zones (1 en 2) het 8 bij 10 m verspringend boorgrid verder te verdichten tot een 4 bij 5 m verspringend grid (N= 190). De verdichtende boringen dienen tot 25 cm in de C-horizont van het Jong Dekzand II te worden geplaatst. Het verdichtende karterende onderzoek heeft als doel de kansrijke zones nader te begrenzen en zodoende de exacte contouren van de vindplaatsen beter in beeld te brengen. Na deze aanvullende kartering dient de vindplaats gewaardeerd te worden. Onderhavig onderzoek betreft de uitwerking van de 190 verdichtende karterende boringen tot een 4 bij 5 m verspringend grid.

Uit het verdichtende karterende booronderzoek blijkt dat er een zestal vindplaatsen binnen (en deels mogelijk net buiten) de twee kansrijke zones aanwezig zijn. De vindplaatsen zijn aangetroffen in de top van het tijdens de Jonge Dryas afgezette Jong Dekzand IIb en worden gekenmerkt door het voorkomen van bewerkt vuursteen en/of houtskoolconcentraties in het gezeefde sediment. Naar verwachting dateren de vindplaatsen uit het mesolithicum. Vindplaats 1 komt mogelijk in ouder sediment behorende tot Jong Dekzand IIa voor. De holocene podzolbodem heeft zich in deze vindplaats vermoedelijk(deels) ontwikkeld in Jong Dekzand IIa. Het aangetroffen vuursteen dateert hier op basis van typologische kenmerken mogelijk uit het laat-paleolithicum.

De vuursteenvindplaatsen concentreren zich op de middelhoge delen van de dekzandruggen, terwijl de houtskoolconcentraties in combinatie met vuursteenvindplaatsen zich hogerop de dekzandruggen bevinden. Vondstmateriaal wordt ter hoogte van de vindplaatsen 2 tot en met 6 in de bodemhorizonten direct onder de huidige O- of A-horizont verwacht vanaf 5 cm -mv. Eventuele sporen worden in de top van de (B)C-horizont verwacht vanaf circa 40 cm –mv. Ter hoogte van vindplaats 1 wordt het vondstmateriaal direct onder het circa 30 tot 55 cm dikke puindek verwacht. Sporen worden vanaf 50 cm –mv verwacht. De vindplaatsen 2 en 4 worden lokaal bedekt door een circa 20 tot 55cm dik stuifzanddek. Lokaal is de podzolbodem hier door verstuiving afgetopt tot in de Bs-, BC- of C-horizont.

BAAC adviseert om bodemverstorende activiteiten binnen de contouren van de zes afzonderlijke vindplaatsen te vermijden. Indien dat niet mogelijk is, adviseert BAAC een waarderend archeologisch onderzoek door middel van zeefvakken uit te voeren. Voor beide kansrijke zones wordt geadviseerd om na afloop van het zeefvakkenonderzoek een archeologisch sporengericht onderzoek door middel van proefsleuven uit te voeren. Het sporengericht onderzoek dient zich voornamelijk te concentreren in de gebieden waarvoor een verwachting geldt op het aantreffen van grotere kampementen (vindplaatsen 2 en 4). Voor deze gebieden bestaat een reële kans op het aantreffen van sporen (bijv. haardkuilen, en/of (paal)kuilen).

De gebieden buiten de vindplaatscontouren hebben een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten vanaf het mesolithicum. Voor deze gebieden wordt vooralsnog geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd. BAAC adviseert om voor de landschappelijk kansrijke zones binnen de gebieden met een lage verwachting aanvullend archeologisch onderzoek uit te laten voeren door middel van het plaatsen van verdichtende megaboringen indien daar uit de resultaten van het waarderend onderzoek aanleiding voor blijkt te zijn. Voor de gebieden met een lage verwachting vanaf het mesolithicum geldt wel een dubbelbestemming archeologie voor oudere archeologische resten. Men dient hier rekening te houden met het aantreffen van archeologische resten uit het laat-paleolithicum/vroeg-mesolithicum in oudere paleoniveaus. Deze kunnen voorkomen vanaf 80 cm -mv. Voor deze gebieden met een lage verwachting adviseert BAAC, indien de bodem dieper dan 70 cm –mv geroerd/verstoord gaat worden, om een aanvullend archeologisch onderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek uit te voeren. Het advies is overgenomen door de bevoegde overheid.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zqz-dgjg
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-5p-hfrc
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:157884
Provenance
Creator Kalisvaart, C.C.
Publisher BAAC
Contributor Noord-Brabant; BAAC BV
Publication Year 2020
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format geography markup language; dbase bestand; jpg/jpeg file; pdf portable document format
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.041W, 51.587S, 5.043E, 51.588N); Noord-Brabant; Tilburg; Tilburg; Charlotte Oord, fase 2b; 50F (kaartblad)