In opdracht van de N.V. Nederlandse Gasunie (hierna: Gasunie) heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van een aardgastransportleiding tussen Grijpskerk en Wieringermeer. De aardgastransportleiding is opgesplitst in een tracédeel Grijpskerk-Workum (Gasunie-code A-652) en een tracédeel Workum-Wieringermeer (A-653). De basis voor het archeologische onderzoek is een eerder uitgevoerd bureau- onderzoek (Ten Anscher, 2005). Tijdens dit bureauonderzoek zijn onder meer de archeologische onderzoeksvragen geformuleerd betreffende beide tracédelen (met uitzondering van het gedeelte in het IJsselmeer) en gedetailleerd aangegeven hoe en waar het vervolgonderzoek in het veld (‘inventariserend veldonderzoek’) moet worden uitgevoerd. Over het inventariserend veldwerk (karterend en waar- derend onderzoek) in het tracédeel Workum-Wierigermeer is reeds gerapporteerd (Ten Anscher en Van der Kroft, 2006). Onderhavig rapport behandelt het inventariserend veldonderzoek (karterend en waarderend onderzoek) in het tracédeel Grijpskerk-Workum, waarvoor het veldwerk is uitgevoerd in de periode juni-oktober 2005 en januari-februari 2006. Het aflopen van een gedeelte van het tracé na het verwijderen van de bouwvoor kan pas in een later stadium worden uitgevoerd. Het plangebied bestaat uit het eigenlijke tracé van de gastransportleiding en de werkstrook. De werkstrook is de strook waarbinnen werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de aardgastransport- leiding zullen plaatsvinden. De werkstrook heeft een breedte van 20 m aan weers- zijden van de hartlijn van het tracé, over de gehele lengte van het tracé. Het onderzoek heeft inzicht verschaft in de bodemopbouw van het leidingtracé tussen Grijpskerk en Workum. Voort is onderzoek gedaan naar 69 vindplaatsen die voorafgaand aan het veldonderzoek al bekend waren en die (mogelijk) in het tracé of in de werkstrook aanwezig zijn. Zij worden besproken in de vindplaatsen- catalogus (§ 4.3.2) of in het overzicht van onderzochte dijken (§ 4.3.3). Het booronderzoek heeft daarnaast 19 nieuwe vindplaatsen opgeleverd. Deze zijn even- eens in de vindplaatsencatalogus opgenomen. Het gaat daarbij ook om vindplaatsen waarvan de archeologische relevantie nog niet meteen duidelijk was, bijvoorbeeld houtskoollocaties. Waar nodig zijn avegaarboringen en sonderingen gezet, met name om de aard en de datering van de vindplaats te bepalen. Voor de aanwezigheid van 62 van de 88 vindplaatsen zijn tijdens het onderzoek geen aanwijzingen aangetroffen binnen de werkstrook. Voor de overige 26 vind- plaatsen zijn aanbevelingen gedaan voor behoud (10 vindplaatsen) of voor nader onderzoek (14 vindplaatsen). Eén vindplaats (met onmiskenbare aanwijzingen voor bewoning in de Steentijd) wordt zonder verder onderzoek vrijgegeven. Voor één vindplaats werd geen betredingstoestemming verkregen. Hier moet het boor- onderzoek worden uitgevoerd zodra daarvoor toestemming is. Alle vindplaatsen waar nog onderzoek gedaan moet worden of waarvoor behoud is aanbevolen, zijn op de boorpuntenkaarten (bijlage 1) als een gekleurd vlak aangegeven. De aanbevelingen uit de catalogus zijn in tabelvorm gepresenteerd (tabel 3). In tabel 3 worden ook de tracédelen genoemd waar, conform het bureauonderzoek, een veldinspectie dient te worden uitgevoerd (KR018, een deel van KR019 en KR020, KR022, KR025 t/m KR030 en KR037 t/m KR044). Op verzoek van de provinciaal archeoloog van Groningen is daar nog een tracédeel aan toegevoegd (deel van KR001). Dit trajectdeel is, net als alle overige trajectdelen waar een veldinspectie dient plaats te vinden, op de boorpuntenkaarten (bijlage 1) lichtblauw weergegeven.
