Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat in zeven tracédelen een nader archeologisch onderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek diende te worden uitgevoerd. Vier tracédelen zijn op basis van het bureauonderzoek vrijgesteld van nader archeologisch onderzoek. Tijdens het veldonderzoek is in twee tracédelen een (mogelijke) archeologische vindplaats aangetroffen die bedreigd wordt door de werkzaamheden. Het gaat om resten van bewoning uit de Late Middeleeuwen (tracédeel 2) en een niet nader dan in de periode Romeinse tijd t/m Nieuwe tijd te dateren vindplaats (tracédeel 6). Voor beide locaties wordt een nader archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven aanbevolen.

Voor de resten uit de Tweede Wereldoorlog doet zich de situatie voor dat er enerzijds veel informatie beschikbaar is over stellingbouw en informatie die wijst op de aanwezigheid van stellingen in het tracé van het Dijkversterkingsproject, terwijl anderzijds uit het bureauonderzoek maar ten dele duidelijk wordt wat per locatie de verwachting is dat nog sporen uit de oorlog in situ aanwezig zijn.

Op enkele locaties heeft de visuele inspectie duidelijke aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van resten van groepsnesten. Op die locaties wordt geadviseerd de ligging, aard en toestand van deze resten te onderzoeken door middel van een proefsleuvenonderzoek. Op één locatie is de ligging van verdiept aangelegde loopgraven voldoende te voorspellen om met een proefboring te diepte te bepalen.