In februari 2018 heeft Erfgoed Utrecht een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Winklerlaan 79 te Utrecht. In dit plangebied wordt de bestaande school gesloopt en wordt een nieuwe school voor speciaal onderwijs gebouwd. Volgens de archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt de nieuw te bouwen school deels in een zone met een archeologische verwachting. Hiervoor geldt dat bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,5 m beneden maaiveld een archeologievergunning moet worden aangevraagd. De bouw van het oude schoolgebouw heeft waarschijnlijk een verstoring veroorzaakt tot 2,4 m beneden maaiveld door de aanleg van funderingen en grondverbetering. Wanneer het aantal vierkante meters van deze verstoring van het nieuw te bouwen gebouw wordt afgetrokken, blijft ca. 730 m2 over in de zone met archeologische verwachting. Deze oppervlakte valt ruim binnen de vrijstellingsgrenzen, er hoeft dus geen vergunning voor archeologie te worden aangevraagd. Omdat het een archeologisch interessant gebied betreft (en zich mogelijk prehistorische resten in het plangebied kunnen bevinden) heeft Erfgoed Utrecht besloten alsnog een bureauonderzoek uit te voeren. In het bureauonderzoek is een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld waarin duidelijk wordt waar binnen het plangebied welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Uit het bureauonderzoek blijkt dat binnen het noordwestelijke deel van het plangebied sprake is van een dekzandrug in de ondergrond. In de top van het dekzand heeft bodemvorming plaatsgevonden en is een podzolbodem ontwikkeld. Vervolgens heeft zich op het dekzand veen gevormd. Op het veen is vervolgens door de Vecht komklei afgezet. Door de veen- en kleilaag zijn mogelijke archeologische resten in het dekzand afgedekt en goed bewaard gebleven. In de top van het dekzand kunnen archeologische resten uit de steentijd worden verwacht. Uit onderzoek naar een mesolithische vindplaats ten noordwesten van het plangebied blijkt dat de veenvorming, en dus vernatting, in het gebied aanving tussen 4684 en 4464 voor Chr. Tijdens de veenvorming is bewoning in het gebied niet mogelijk vanwege de natte omstandigheden. Wel kunnen eventueel losse vondsten worden aangetroffen (off-site resten, rituele deponeringen). In de top van het veen en in de komklei kunnen sporen van agrarische activiteiten vanaf de middeleeuwen worden verwacht. Op basis van de bevindingen in het bureauonderzoek wordt geadviseerd een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase, uit te voeren. Het doel van het onderzoek is het kaart brengen van de bodemopbouw, eventuele verstoringen en de diepte daarvan (onder en rondom het voormalige schoolgebouw). Tevens dient het onderzoek om mogelijke intacte podzolbodems in het dekzand te traceren. In geval van het aantreffen van een intacte bodemopbouw wordt geadviseerd in de directe omgeving van de boring meerdere boringen te plaatsen om de omvang van de zone (aanwezigheid podzolbodem) in kaart te brengen. In eerste instantie wordt een grid van 10 bij 10 m rondom de oorspronkelijke boring voldoende geacht. Deze boorstrategie betreft geen karterende fase; voor het opsporen van vuursteenvindplaatsen met een lage vondstdichtheid (zoals de nabijgelegen mesolithische vindplaats) is het graven van proefputten de meest geschikte methode. Dit is echter in deze fase van het onderzoek nog niet aan de orde. Wel is het van belang zones met intacte bodem zo goed mogelijk in kaart te brengen. Het zeven van relevante archeologische lagen wordt aanbevolen om eventuele archeologische indicatoren niet te missen. Bovenstaande boorstrategie betreft een advies, de gemeente Utrecht heeft aangegeven dit advies over te nemen.