Opdrachtgever: Hendrix UTD B.V., projectleider dhr. J.P. Smit
Het betreft de verlenging van een tweetal boerderijstallen.
Op basis van de bij het bureau-onderzoek verkregen informatie kan een archeologisch
verwachtingsmodel voor het plangebied worden opgesteld. Zuidoost-Fryslˆan
vormt onderdeel van het noordelijk zandgebied, dat gekenmerkt wordt door de
aanwezigheid van een pakket pleistoceen dekzand in de ondergrond. Hierop heeft
zich in het Holoceen een hoogveenpakket gevormd, waardoor bewoning van de
omgeving van Jonkersland vanaf IJzertijd niet mogelijk was. Concreet betekent dit
dat de archeologische trefkans voor de onderzoekslocatie uitermate gering is. In
theorie kan de locatie een steentijdvindplaats uit de periode v´o´or de veenvorming
herbergen, maar de kans hierop is vanwege een aantal factoren verwaarloosbaar.
In eerste instantie kan uit de bodemopbouw worden afgeleid dat het gehele veenpakket
bij de ontginning verwijderd is. Het is een zeer re¨eele mogelijkheid dat bij
de ontginningswerkzaamheden de top van het pleistocene dekzand – waarin zich
potenti¨ele vuursteenvindplaatsen bevinden – verstoord is. Van belang is bovendien,
dat de landschappelijke situering van het terrein (relatief laag gelegen) de
aanwezigheid van een vuursteenvindplaats onwaarschijnlijk maakt: deze zijn met name bekend van de flanken van relatief hooggelegen dekzandkoppen en -ruggen
in het landschap. Het feit dat het terrein vanaf de vervening over lange periode
bebouwd en bewoond is geweest, minimaliseert de kans op een intacte vindplaats
bij voorbaat.
Bovenstaande factoren – in combinatie met het feit dat er in de wijde omtrek
van de onderzoekslocatie geen archeologische vondsten zijn gedaan – maken het
weinig aannemelijk dat de uitbreiding van de stal gepaard zal gaan met het vernietigen
van archeologische waarden. Daar komt nog bij dat in 1997 de op het terrein
aanwezige monumentale boerderij is gesloopt, waarbij alle funderingen zijn verwijderd.
Op basis van deze gegevens is verder archeologisch onderzoek niet nodig,
omdat er geen archeologische waarden in de bodem te verwachten zijn. Vanuit een
archeologisch oogpunt zijn er daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen
plannen. Wanneer bij de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden onverhoopt
archeologische grondsporen en/of vondsten worden aangetroffen, dient hiervan
direct melding te worden gemaakt aan de provinciaal archeoloog van Fryslˆan,
dhr. dr. G.J. de Langen (tel. 058-2925925).