Eindrapportage archeologisch vooronderzoek (13326.001) Schapendrift 72 te Blaricum

Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied een landschappelijke ligging heeft binnen een gordeldekzandgebied, als overgangsgebied tussen en hooggelegen stuwwal in het westen naar een lager gelegen dekzandvlakte in het oosten. Dergelijke gebieden hadden een gunstige ligging voor Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Vroeg-Neolithicum) als tijdelijke nederzettingslocatie (jachtkampementen). Ook voor Landbouwers vormde het plangebied een gunstige bewoningslocatie. Het overgangsgebied vormde voldoende areaal aan goed ontwaterde gronden voor landbouw. Een afdekkende laag stuifzand kan voorkomen binnen het plangebied, aangezien vanaf de Late-Middeleeuwen in de directe omgeving zandverstuivingen hebben plaatsgevonden. Verder blijkt uit geraadpleegd historisch kaartmateriaal dat het plangebied vanaf in ieder geval het begin van de 19e eeuw tot aan begin jaren ’30 van de 20e eeuw deel heeft uitgemaakt van een perceel akkerland, waardoor er een (matig dik tot dik) plaggendek wordt verwacht. Archeologische onderzoeken die uitgevoerd zijn in de omgeving van het plangebied hebben tot op heden geen archeologische vindplaatsen hebben opgeleverd. Slechts op grotere afstand, circa 500 meter ten westen van het plangebied zijn enkele vuursteen afslagen aangetroffen zijn tijdens niet-archeologische graafwerkzaamheden. Daarom wordt de kans op aanwezigheid van archeologische resten uit de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Middeleeuwen middelhoog geacht.

Resultaten inventariserend veldonderzoek De resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, gecombineerd verkennende en karterende fase) bevestigt de ligging van het plangebied binnen een gebied met gordeldekzandafzettingen. Het dekzand loopt door tot een gemiddelde diepte van circa 190 cm -mv, waaronder daluitspoelingswaaierafzettingen (sneeuwsmeltwaterafzettingen) voorkomen. In de top van de gordeldekzand-afzettingen heeft zich een veldpodzolbodem gevormd, welke binnen een groot deel van het plangebied gedeeltelijk zo niet nog geheel intact aanwezig is. Bij twee boringen is zelfs hierboven nog een dunne intacte laag stuifzand aangetroffen. Waarschijnlijk heeft binnen het gehele plangebied een laag stuifzand gelegen. Ten gevolge van in eerste instantie het gebruik van het plangebied als akkerland is deze stuifzandlaag al merendeels opgenomen in het pakket humeuze zand, wat in de vorm van plaggenbemesting zal zijn aangevoerd. Vervolgens hebben ook nog bodemverstorende ingrepen plaatsgevonden ten behoeve van de huidige inrichting van het plangebied als siertuin (behorende tot het woonperceel). Met een plaatselijk gedeeltelijke opmenging van de veldpodzolbodem is het archeologisch potentiele vondstniveau plaatselijk aangetast, echter het spoorniveau is nog wel binnen het overgrote deel van het plangebied intact aanwezig, waarbij sporen meest zichtbaar zullen zijn vanaf de BC-horizont/overgang naar de C-horizont, vanaf een diepte van gemiddeld 100 cm -mv).

Ondanks de vrij intacte oorspronkelijke bodemopbouw (top van de gordeldekzandafzettingen) zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen tijdens het onderzoek.

Conclusie Geconcludeerd wordt dat er op basis van de resultaten van het gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek geen aanwijzing zijn om nog restanten van een archeologische vindplaats binnen het plangebied te verwachten. Er zijn dus geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen. De gespecificeerde archeologische verwachting op basis van het bureauonderzoek, waarbij de middelhoge verwachting gold op het aantreffen van archeologische indicatoren uit de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Middeleeuwen, kan dan ook worden bijgesteld naar geen verwachting.

Advies Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen tijdens het onderzoek. Een archeologische vindplaats wordt niet meer verwacht binnen het plangebied.

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Blaricum (de heer R. de Jong) hiervan per direct in kennis te stellen.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-z7b-95qd
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-qd-wdoy
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:193208
Provenance
Creator Broeke, E.M. ten
Publisher Econsultancy
Contributor Broeke, E.M. ten; ir. E.M. ten Broeke (Econsultancy)
Publication Year 2020
Rights info:eu-repo/semantics/restrictedAccess; License: http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf; http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf
OpenAccess false
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Text
Format application/pdf
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.241 LON, 52.265 LAT); Netherlands; Blaricum; Noord-Holland