Eindrapportage proefsleuvenonderzoek (IVO-P) (6515.002) Van Heutszlaan te Ede

Resultaten en conclusie proefsleuvenonderzoek Het plangebied is tijdens de realisatie van het bestaande woonzorgcentrum en inrichting van het bestaande parkachtig landschap opgehoogd met een pakket grond dat minimaal 75 en maximaal 140 cm dik. Het dikste pakket opgebrachte grond bevindt zich in het centraal-oostelijke deel van het plangebied, welke ook een beduidend hoger gelegen terreindeel vormt. Hier vindt tevens de overgang plaats naar het noordoostelijk gelegen terreindeel van het plangebied, waar ondergrondse delen van bebouwing aanwezig zijn behorend tot het woonzorgcentrum. De proefsleuven aangelegd in het zuidoostelijke, centrale en noordwestelijke deel van het plangebied laten onder deze ophooglaag een merendeels intacte oorspronkelijke bodemopbouw zien, in de vorm van een holtpodzolbodem/bruine bosgrond die gevormd is in sneeuwsmeltwaterafzettingen. Het zuidelijke tot zuidwestelijke deel van het plangebied heeft een intensief agrarisch gebruik gekend, waar door de aanleg van parallel en strak naast elkaar gelegen sporen/banen van grondverbetering dit bodemprofiel is aangetast. In de stroken tussen de sporen/banen van grondverbetering is de natuurlijke bodemopbouw nog wel merendeels intact. Een goede mogelijkheid is dat het gaat om kweekbedden die in gebruik zijn geweest voor een kwekerij. Door bewoners is aangegeven dat het terrein gebruikt werd door een kweker die onder andere leverde aan de kazerneterreinen, welke niet ver ten oosten van het plangebied liggen (langs de Nieuwe Kazernelaan). Op topografisch kaartmateriaal uit de jaren ’50 en ’60 van de 20e eeuw wordt weergegeven dat het zuidelijke deel van het plangebied, ingeklemd tussen voormalige wegen, in eerste instantie een perceel productiebos en vervolgens nog een perceel weiland betrof (betreft dus het naoorlogse gebruik van het plangebied, zie bijlage 2b en 2c). De kweekbedden, vergelijkbaar met ontginningsgreppels, zijn gegraven om waarschijnlijk de structuur van de bodem te verbeteren, waarin vervolgens omgespitte resten van de oorspronkelijke natuurlijke bodem terecht zijn gekomen. In het dikkere pakket humeuze grond konden aangeplante jonge bomen en struiken beter/sneller groeien.

De proefsleuven aangelegd in het centraal-westelijke tot noordwestelijke deel van het plangebied (werkputten 7 en 9) laten een van WNM-OZO lopende zone/strook zien waar geen kweekbedden lagen (en verder ook geen sporen voorkwamen), maar waar wel langs de noordzijde nog nutsvoorzieningen aanwezig waren. Deze strook loopt tevens tussen de bestaande eikenbomen die onderdeel zijn geweest van een rij eikenbomen die aan weerszijde van een weg stonden. Deze weg wordt ook aangegeven op naoorlogs topografisch kaartmateriaal. Enkele direct nabijgelegen verstoringen die veel wortelresten bevatten, betreffen waarschijnlijk de locaties waar eikenbomen hebben gestaan. Er zijn verder nog enkele andere riool-/kabelsleuven en recente verstoringen aangetroffen.

Slechts één archeologisch relevant spoor is aangetroffen in de meest westelijk aangelegde proefsleuf en in een strook tussen twee banen van grondverbetering/kweekbedden. Het betreft meest waarschijnlijk een paalspoor. Het handgevormde aardewerk uit spoor 1 kan op basis van baksel, potvorm en vergelijking met aardewerk van andere vindplaatsen gedateerd worden in het Midden-Neolithicum tot de Midden- of Late-Bronstijd (4300 tot 800 v. Chr.). Het vuursteen, waaronder een werktuig, uit hetzelfde spoor dateert op basis van kenmerken zeer waarschijnlijk in het Laat-Neolithicum (2850 tot 2000 v. Chr.). Een ruimere datering van het vuursteen is niet uit te sluiten, net zoals de datering van het handgevormde aardewerk. Er van uitgaande dat het materiaal uit dezelfde gebruiksperiode stamt en niet gedeeltelijk secundair is gedeponeerd, is het waarschijnlijk dat zowel het handgevormde aardewerk als ook het vuursteen dateert in het Neolithicum tot Midden-Bronstijd.

Vanwege het enige aangetroffen (paal?)spoor tijdens onderhavig proefsleuvenonderzoek kunnen er geen duidelijke uitspraken worden gedaan over het type vindplaats. Alle overige sporen dateren uit de tweede helft van de 20e eeuw (naoorlogs) en zijn vanuit archeologisch oogpunt niet relevant.

Advies Op grond van het enkel aangetroffen spoor in de proefsleuven kan gesteld worden dat er zich binnen de begrenzing van het plangebied geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats. Het advies is daarom dan ook om geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. De bevoegde overheid (gemeente Ede) onderschrijft dit advies.

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van OCW (de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed: ARCHIS-meldpunt, telefoon 033-4227682), de gemeente Ede of de provincie Gelderland.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xjc-smkj
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-vq-bmis
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:178290
Provenance
Creator Broeke, BROEKE ten
Publisher Econsultancy
Contributor Broeke, E.M. ten; ir. E.M. ten Broeke (Econsultancy)
Publication Year 2020
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf; http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Text
Format application/pdf; application/x-cmdi+xml
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.687 LON, 52.038 LAT); Netherlands