Kruising N229 met de Singel te Odijk, gemeente Bunnika

In opdracht van Provincie Utrecht heeft RAAP in 2015 een archeologische opgraving uitgevoerd in verband met de herinrichting van de kruising van de provinciale weg N229 met de Singel te Odijk in de gemeente Bunnik. Deze opgraving was het vervolg op een eerdere fase van inventariserend onderzoek in de vorm van een archeologisch proefsleuvenonderzoek (Van der Laan, 2016). Naar aanleiding hiervan werd aanbevolen om de aanwezige archeologische resten ex situ veilig te stellen middels een opgraving. Het proefsleufonderzoek is uitgevoerd op 17 en 18 juni en de opgraving tussen 20 augustus en 2 september 2015. De uitwerking vond plaats in september 2015 en juni 2016.

Het doel van de archeologische opgraving was het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden die van belang is voor de kennisvorming over het verleden. Met de opgraving worden de archeologische resten ex situ behouden. Ten behoeve van de opgraving is een PvE (Schamp, 2015) opgesteld.

Er zijn in totaal 8 opgravingsputten aangelegd (kaartbijlage 1). Drie hiervan zijn in een eerder stadium als proefsleuf aangelegd, waarna tijdens de opgraving de 5 volgende putten zijn doorgenummerd. De opgraving had uiteindelijk het karakter van een archeologische begeleiding protocol opgraven. Zowel plek, diepte als snelheid van ontgraven werd bepaald door de civieltechnische ingrepen. De cunetten werden achter de opgravingsploeg aan gevuld met zand en een puinlaag. Gezien de zeer beperkte breedte van de werkputten was een dergelijke manier van werken mogelijk. Uiteindelijk zijn in de meeste putten twee vlakken geregistreerd en over een kleine deel van de put zelfs een vlak 3.

Uit de wijdere omgeving van de vindplaats in Odijk zijn archeologische resten aangetroffen op de oevers van de Kromme Rijnstroomgordel die met name dateren in de (late) IJzertijd en Romeinse tijd. De Kromme Rijn vormde ook enkele eeuwen onderdeel van de noordgrens van het Romeinse Rijk. De eerste grootschalige, blokvormige herontginningen van de stroomruggen vinden plaats vanaf de 8e eeuw. Onduidelijk is in hoeverre de laatmiddeleeuwse ontginningen voortborduurden op de ontgonnen percelen uit de Vroege Middeleeuwen. De huidige N229 kan echter worden beschouwd als ontginningsbasis; het is de weg die Odijk verbond met Werkhoven en Bunnik.

De vindplaats Odijk op de kruising van de provinciale weg en de Singel weerspiegelt bovenstaande (verkorte) bewoningsgeschiedenis. Er zijn sporen van bewoning uit de Late IJzertijd, Romeinse tijd en (Vroege) Middeleeuwen aangetroffen. In landschappelijk opzicht ligt de vindplaats op de westelijke rand van een meandergordel van de Kromme Rijn.

Een relatie met omliggende vindplaatsen ligt voor de hand. De opgraving in 2005, pal ten oosten van put 5 en 6, maakte duidelijk dat er daar vooral sprake is van bewoning in de Late IJzertijd, laat-Romeinse tijd en Merovingische tijd. Naast landschappelijke informatie leverde de opgraving met name vlakinformatie en daarmee aandacht voor de horizontale stratigrafie, terwijl de aandacht voor, of het inzicht in, de verticale stratigrafie beperkt bleef. De in dit rapport beschreven opgraving leverde nou juist veel informatie op over profielen, terwijl er amper (leesbaar) vlak werd opengelegd. Dit had vooral als oorzaak dat er uitsluitend zeer smalle lange putten werden aangelegd, ook nog eens onder moeilijke werkomstandigheden, namelijk tussen de civiele werkzaamheden door. In feite een ongewenste situatie.

De grondsporen betreffen nederzettingssporen in de vorm van paalsporen, kuilen e.d. uit een aantal perioden: Late IJzertijd, Vroeg en Midden Romeinse tijd (circa 70-150 AD) en Merovingische periode (vanaf 450 AD), die zich over alle putten uitstrekken met uitzondering van het noordwestelijk deel van put 4. Ook het vondstmateriaal wijst op gebruik van het terrein als een nederzetting. Er zijn wat sporen en vondsten uit latere perioden (Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd), maar dit lijken eerder geïsoleerde sporen te zijn. Er zijn vier greppels Romeinse greppels aangetroffen die vooralsnog als bermgreppel van een Romeinse weg zijn geïnterpreteerd.

De verticale stratigrafie is complex. In feite is er sprake van vier bewoningsniveaus of cultuurlagen die op een verschillende hoogte liggen. De conservering is normaal, maar de gaafheid van de vindplaats laat te wensen over: in put 7 is het profiel grotendeels onthoofd, terwijl met name in put 4 en 8 sprake was van sterke verblauwing. Ook lagen overal leidingen. De dieper gelegen laag 30 en 35 bleken echter grotendeels nog aanwezig te zijn. Wanneer nu gekeken wordt naar de aard van de sporen en de betekenis hiervan voor het ruimtelijk gebruik, valt op dat er met betrekking tot de Late IJzertijd, Vroege Middeleeuwen of later eigenlijk niets gezegd kan worden. Vondsten lijken te duiden op een gebruik als nederzetting (gebruiksaardewerk, maalstenen e.d.), maar of dit de kern hiervan betreft, een perifere zone, laat staan informatie over verschillende erven: dat ontbreekt. Een opmerking geldt nog het stukje La Tène-armband dat in put 4 is aangetroffen. Schuring veronderstelde op basis van de vondst van een glasbaar dat hier in Odijk een glasproductiecentrum gelegen zou kunnen hebben. Op zich sluit de vondst van het stukje armband daar wel bij aan, maar moet direct opgemerkt worden dat dergelijke veelvuldig in nederzettingscontext voorkomen.

Over de Vroeg en Midden Romeinse tijd valt meer te zeggen. Met name in put 1, 2 en 5 –zo’n beetje het oostelijk deel van het feitelijke kruispunt- zijn (paal)sporenclusters aangetroffen en kuilcomplexen die zeer waarschijnlijk alle tot het Romeinse niveau kunnen worden gerekend. Er zijn geen plattegronden of anderszins structuren aangetroffen.

Zeer opvallend zijn de greppels. Greppel S1 in put 1, S12 in put 2, S31 in put t 6 en S34 in put 7, alle in § 5.3 beschreven, hebben dezelfde vulling en exact dezelfde oriëntatie. Deze oriëntatie is noordwest-zuidoost, precies de richting van de huidige provinciale weg. Dit roept de vraag op of de greppels als Romeinse bermgreppels geïnterpreteerd kunnen worden.

Al met al lijkt het aannemelijk dat er langs de westzijde van het huidige Odijk een andere Romeinse weg heeft gelopen, waarvan de resten mogelijk nog onder het huidige wegdek van de N229 aanwezig kunnen zijn. Met deze opgraving is het onderzoek in het plangebied afgesloten: er ligt een bijzondere vindplaats waarvan nu een mooi, zij het versnipperd beeld bestaat. De resultaten van de opgraving wijzen er op dat in aangrenzende gebieden buiten het plangebied, maar ook onder de provinciale weg zelf, met behoudenswaardige resten rekening gehouden moet worden. Daarom wordt sterk aanbevolen archeologisch onderzoek uit te voeren indien ontwikkelingsplannen voor aangrenzende gebieden worden voorgenomen of de provinciale weg zelf wordt gerenoveerd.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zq9-e9cr
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-1f-s1o6
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:117004
Provenance
Creator Schute, I.A.
Publisher RAAP Archeologisch Adviesbureau BV
Contributor RAAP Archeologisch Adviesbureau BV
Publication Year 2019
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/rtf; application/msword; image/jpeg; .docx; .xlsx; .jpg; .rtf
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.225 LON, 52.054 LAT)