Archeologisch onderzoek van een vroegmiddeleeuws terpje bij Sneek, gem. Sneek, Friesland.

Eind oktober 1999 werd de provinciaal archeoloog van Friesland, dr. G.J. de Langen, geınformeerd over de vondst van mogelijke archeologische sporen op een bouwterrein bij Sneek. De melding was afkomstig van ItWetterskip Fryslan die op dat moment bezig was met de uitbreiding van de waterzuiveringsinstallatie in de wijk Tinga aan de zuidwestkant van Sneek. Na inspectie van het bouwterrein door de provinciaal archeoloog bleek het inderdaad om archeologisch relevante grondsporen te gaan. De sporen, merendeels waterputten, bevonden zich in een van de twee bouwputten voor toekomstige waterzuiveringsbekkens en waren opgemerkt door ir. A.H. Mulder. In opdracht van de provinciaal archeoloog heeft Archaeological Research & Consultancy (ARC bv) op 27 oktober en 28 oktober 1999 de sporen gedocumenteerd en bemonsterd voor botanisch onderzoek. Na enkele dagen werd duidelijk dat de waterputten geassocieerd waren met een verhoogde woonplaats, waarvan de sporen in het profiel van de bouwput zichtbaar waren. Om de opbouw van de nederzetting zo nauwkeurig mogelijk te kunnen documenteren werd het onderzoek met enkele dagen uitgebreid tot en met 1 november.

Conclusie en aanbeveling: De tot nog toe oudste ontginningsnederzetting is die van Kloesewier in Smallingerland, welke in de 10e eeuw gedateerd moet worden. Mede op basis van een 14C-datering van een stuk hergebruikt hout van Kloesewier hadden onderzoekers al wel het idee dat de aanzet tot de grootschalige volmiddeleeuwse ontginningen al in de 9e eeuw werd gegeven, maar archeologische gegevens in de vorm van grondsporen en profielen, die deze hypothese konden ondersteunen ontbraken tot dusver. Dankzij het onderzoek te Tinga hebben we kunnen aantonen dat de vroegmiddeleeuwse ontginningen inderdaad al ruim voor de 10e eeuw op gang waren gekomen. De meest betrouwbare 14C-datering van Tinga plaats het begin van de nederzetting rond 700 na Chr., hoewel aardewerk uit deze tijd, de Laat-Merovingische of Vroeg- Karolingische periode, vooralsnog lijkt te ontbreken.Het vroegste aardewerk dateert uit de Laat-Karolingische periode, met een datering tussen circa 850 en 1000 na Chr. De nederzetting uit de 8e eeuw kan gekarakteriseerd worden als een kleinschalige ontginningsnederzetting in een nog nauwelijks overslibd laagveenlandschap. De nederzettingskern bestaat uit lokaal gestoken plaggen afgewisseld met kleiige kwelderplaggen. Uit zowel het geologisch (Vos 2001), als het archeobotanisch onderzoek, en het onderzoek naar mijten en insecten blijkt dat de omgeving gekarakteriseerd wordt door een vochtig, open terrein dat onder aanzienlijke invloed van zout water stond. De vegetatie bestond voornamelijk uit zout-, oever-, wateren pionierplanten. Het milieu was voedselrijk en er zijn aanwijzingen dat men in de omgeving, waarschijnlijk op de hogere delen van de kwelder, gerst en duivebonen verbouwde. Van de geıdentificeerde houtsoorten hebben de els en hazelaar mogelijk in de omgeving gegroeid, andere soorten zoals de eik zijn van de hogere gronden afkomstig. Opvallend is de relatief grote hoeveelheid bewerkt hout, zowel voor bouw en constructie (balken, pinnen, afvalstukken), als voor andere doeleinden (meubels, sier). Hieronder bevinden zich twee unieke, zeer fraai bewerkte planken. De aangetroffen resten van dieren bestaan vooral uit rund, schaap, schaap/geit en varken, die gezien de slachtsporen zijn geconsumeerd. In de latere periode zijn de runderen mogelijk ook gehouden voor de productie en verwerking van leer. Een van de meest opvallende vondsten zijn de menselijke resten uit een van de grondsporen. Op basis van het aardewerk lijkt een datering in de 9e of 10e eeuw waarschijnlijk. Mogelijk gaat het om resten van een ouder, vergraven graf. De analyse van het aardewerk uit de waterputten en de 14C-dateringen geven aan dat er ter plaatse of in de directe omgeving in ieder geval sprake is van bewoning tot in de 11e eeuw. In het profiel zijn sporen uit deze latere fase niet aanwezig, waarschijnlijk als gevolg van latere aftopping en overslibbing van de nederzetting. In deze periode, nog voor de bedijking valt de maximale uitbreiding van de Middelzee en is het grootste deel van het afdekkende kleipakket afgezet. Het jongste aardewerk dateert uit de 12e/13e eeuw en behoort tot de ontginning van het kleigebied in de periode na de bedijking. Er zijn enkele vage aanwijzingen die suggereren dat de bewoning van Tinga nog vroeger dan circa 700 na Chr. op gang is gekomen, zoals de drie 14C-dateringen en demeloenkraal. Deze problematiek kanmogelijk opgelost worden door middel van enkele aanvullende 14C-dateringen van hout en/of dierlijk botmateriaal. Eventueel komen ook de menselijke resten hiervoor in aanmerking.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-x2b-hhuw
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-d2a-v30
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:38340
Provenance
Creator Niekus, M.J.L.Th.
Publisher ARC b.v.
Contributor Beek, J.L. van; Buitenhuis, H.; Koopstra, C.G.; Roller, G.J.; J. Schelvis; Ufkes, A.; ARC b.v.
Publication Year 2009
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0; http://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Text
Format 97 p.; application/pdf
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.640 LON, 53.023 LAT); stadsrondweg-Oost; Friesland; Sneek