Udenhout-Den Bogerd Dassenburcht Den Bogerd van neolithicum tot nu - Deel I

Vanaf eind 2015 heeft Archol diverse onderzoeken uitgevoerd in plangebied Den Bogerd in Udenhout. Dit rapport vormt de basisrapportage voor fase 1, fase 2 en de locaties dassenburcht en populierenbos. Met het onderzoek naar naastgelegen gebieden is reeds gestart en onderhavig rapport moet dan ook als eerste deel van een reeks worden beschouwd. Op basis van het vooronderzoek werden vooral sporen uit de ijzertijd en Romeinse tijd verwacht. Deze perioden bleken echter relatief beperkt vertegenwoordigd. Het onderzoeksgebied is gelegen in een dekzandlandschap en wordt gekenmerkt door welvingen. Deze opbouw is in het Pleistoceen onder fluvioperiglaciale omstandigheden gevormd. Restanten van bodems zijn vooral aangetroffen in lokale depressies. Hierbij is sprake van een dunne A-horizont, sterke uitspoeling en lokaal ook van inspoeling. De ondergrond wordt gekenmerkt door sterke gley-verschijnselen, kryoturbatie en bioturbatie. Hoewel het sporenniveau redelijk goed geconserveerd is, is de zichtbaarheid van de sporen slecht. Het natuurlijk reliëf en variaties in de samenstelling zullen hebben geresulteerd in verschillende soorten vegetaties op relatief korte afstanden. Helaas werden weinig geschikte contexten aangetroffen om de biotische elementen van het landschap te reconstrueren. De beschikbare gegevens wijzen erop dat Den Bogerd een gebied is dat verschillende landschapstypen omvat. Enerzijds zien we hoger gelegen zandige gronden waarop eik, beuk en es konden gedijen; gronden die vanaf de prehistorie tot op heden geschikt waren om te beakkeren. Anderzijds zien we lager gelegen lemige gronden en depressies; locaties waar we niet alleen elzen mogen verwachten, maar ook wilgen en lindes. En hoewel deze gronden vermoedelijk niet altijd even geschikt waren om te akkeren, waren ze wel geschikt voor bewoning, als hooilanden of voor het weiden vee. Daarnaast boden beide landschapstypen mogelijkheden tot de exploitatie van natuurlijke bronnen: vruchten, noten, planten, bomen en wilde dieren. De eerste activiteiten binnen het onderzoeksgebied dateren uit het midden- en laat-neolithicum. Er is sprake van een dunne spreiding vondstmateriaal, bestaand uit aardewerk en vuursteen, maar mogelijk ook van een haardkuil. De resten laten zich lastig duiden, maar zouden kunnen wijzen op de aanwezigheid van een special activity site of kamp. Tekenen van bewoning zien we pas vanaf de tweede helft van de midden-bronstijd: drie grote plattegronden en een kleinere plattegrond, gelegen op het hogere en zandige deel van het onderzoeksgebied. De gebouwen waren vermoedelijk niet gelijktijdig in gebruik en vormen de weerslag van een erf dat door het onderzoeksgebied werd verplaatst. De huizen liggen op het hogere, drogere deel. De erven zijn slechts in beperkte mate te reconstrueren en bevatten elementen als (water)kuilen en een omheind terrein. Het is lastig te zeggen of het gebied continue werd bewoond of in gebruik was vanaf de midden-bronstijd t/m de vroege ijzertijd. Wel is duidelijk dat er in de late bronstijd en vroege ijzertijd sprake was van bebouwing. De structuren laten zich lastig exact dateren en zijn daarmee - in de meeste gevallen - niet in erven te groeperen. Uitzondering is een plattegrond uit het eind van de vroege ijzertijd. Deze structuur mag geassocieerd worden met een waterput, enkele bijgebouwen en kuilen. Duidelijk is dat de bewoning zich in de late bronstijd - vroege ijzertijd meer op de lagere, lemigedelen van het landschap concentreert. Werd het terrein droger en daarmee beter bewoonbaar? Of is dit de uitkomst van druk op de beschikbare landbouwgrond, zij het door bevolkingsgroei of uitputting van de grond? Hier is momenteel geen antwoord op te geven. Na de vroege ijzertijd lijkt sprake van een hiaat. Hoewel enkele scherven aardewerk en de vondst van een grafmonument bij het vooronderzoek wijzen op activiteiten in of nabij het onderzoeksgebied in de midden-ijzertijd verschijnen de eerste sporen van bewoning pas weer in de late ijzertijd. Aan weerszijden van en parallel aan de laagte zijn huisplattegronden gevonden van het type Oss-Ussen 5a. Beide liggen op de overgang van de hogere naar de lagere delen. Mogelijk heeft dit te maken met drogere omstandigheden in de late ijzertijd. Over de bestaanseconomie, de materiële cultuur en de inrichting van het erf en het landschap in deze periode zijn, gezien de beperkte hoeveelheid sporen en vondsten, geen uitspraken te doen. Op basis van het vooronderzoek was de verwachting op het aantreffen van resten uit de Romeinse tijd hoog. In het onderzochte gebied zijn echter nauwelijks sporen of vondsten uit deze periode gevonden. De beperkte hoeveelheid vondstmateriaal wijst op activiteiten in de 2e en/of 3e eeuw n.Chr. Vermoedelijk was in het westelijk deel van het plangebied sprake van bewoning ter hoogte van een waterput die bij het vooronderzoek is gevonden. Ten noorden hiervan zijn verkavelingsgreppels aangetroffen. Er is slechts een beperkt oppervlak aan deze zijde onderzocht, waardoor weinig te zeggen valt over de exacte lay-out en functie van het greppelsysteem. Dit geldt ook voor de veronderstelde bewoning. Na de Romeinse tijd lijkt Den Bogerd enkele eeuwen niet of nauwelijks in gebruik te zijn geweest. Over de oorzaak zijn op basis van de huidige gegevens geen uitspraken te doen. Hoewel enkele scherven en een 14C-datering kunnen wijzen op activiteiten in de 10e tot 12e eeuw, dateren de eerste duidelijke aanwijzingen uit de 13e en 14e eeuw. Het terrein wordt in 1232 door de hertog van Brabant ter ontginning aan de abdij van Tongerloo gegeven. In de 13e en 14e eeuw voegt men daad bij woord. Greppels worden aangelegd, het gebied wordt in percelen verdeeld en geleidelijk veranderen de woeste gronden in akkers. In het oosten ligt het erf aan de Mortel 3. Het archeologisch onderzoek wijst uit dat het erf aan de Mortel 3 niet alleen is terug te leiden tot begin 19e eeuw, maar tot de 14e-16e eeuw. De infrastructuur uit het gebied is op basis van kaarten in ieder geval terug te leiden tot begin 19e eeuw. Gezien de sterke samenhang met de greppels is het mogelijk dat een deel van deze paden in oorsprong ook uit de late middeleeuwen dateert. Uit de vondsten, sporen en het beschikbare kaartmateriaal spreekt een duidelijke relatie tussen het erf aan de Mortel 3 en de ontginning en het gebruik van het gebied: een relatie die tot aan de bouw van de nieuwe woonwijk voortduurde. De landschappelijke variatie maakt van Den Bogerd een aanlokkelijke locatie. Voor de promotie van de ontwikkeling van het plangebied wordt gebruik gemaakt van het gezegde ‘Als een koning te rijk’; een gezegde dat ook goed lijkt op te gaan voor de oudtijdse bewoners van Den Bogerd.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-247-q55a
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-li-6z90
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:150522
Provenance
Creator Goossens, T.A.
Publisher Haveka
Contributor Noord-Brabant; Archeologisch Onderzoek Leiden BV
Publication Year 2020
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format adobe pdf; jpeg afbeelding; comma separated values file; gis (geo)grafische gegevens; gis attribuut gegevens; gis bestand; ms excel spreadsheet; s excel spreadsheet; ms access database; gis index gegevens; gis koppelgegevens
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (3.314 LON, 47.975 LAT); Noord-Brabant; Tilburg; Udenhout; Den Bogerd; 69B (kaartblad)