Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied een middelhoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten uit de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Vroeg-Neolithicum en een lage verwachting voor de perioden vanaf het Midden-Neolithicum. Het plangebied heeft namelijk een landschappelijke ligging binnen het oostelijke uiteinde van een relatief hooggelegen en van west naar oost (flauw) hellende daluitspoelingswaaier. Met een mogelijk bedekking met een (dunne) laag dekzand lag het plangebied waarschijnlijk binnen een dekzandvlakte/-laagte dan wel op een overgang van een dekzandvlakte/-laagte naar een dekzandwelving. Voor Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum en Mesolithicum) zal het plangebied wellicht nog een voldoende gunstige ligging hebben gehad als tijdelijke nederzettingslocatie (jachtkampementen). Voor permanente bewoning en beakkering was het plangebied ongeschikt, met de verwachting dat er vanaf het Neolithicum sprake was van te natte/drassige condities. Ook historisch kaartmateriaal geeft aan dat het plangebied in de Noord Apeldoornsche Broeklanden heeft gelegen. Deze benaming duidt ook op een vrij nat/moerasachtig gebied. Tot op heden zijn er in de directe omgeving van het plangebied ook geen archeologische vindplaatsen aangetroffen. Er is in 2002 een retentievijver aangelegd/uitgegraven. Door middel van het inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) is achterhaald of het plangebied geheel of gedeeltelijk binnen deze vijver heeft gelegen.

Resultaten inventariserend veldonderzoek De aangetroffen bodemopbouw sluit niet geheel aan bij de verwachting van het plangebied zoals afgebeeld op zowel de archeologische kenniskaart als de archeologische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn. Behalve de sneeuwsmeltwaterafzettingen in de C-horizont is tijdens het boren geen intacte bodem aangetroffen en ook geen dekzandlaag. De bovenste 80 tot 130 cm van de bodemopbouw bestaat uit geroerde/verstoorde grond, in de vorm van zwak tot matig humeus, zwak tot matig grindig, zwak siltig, matig grof zand vermengd met resten betonpuin en baksteenpuin. Deze grond is gestort ten behoeve van het dempen van de vijver. Onder dit pakket is een gemiddeld 40 cm dikke sterk zandig en humeuze leemlaag aangetroffen. Waarschijnlijk diende deze leemlaag als slechtdoorlatende laag, waardoor er voor langere duur water in de retentievijver kon blijven staan. Direct onder deze leemlaag bevindt zich de C-horizont met het grondwater en de sneeuwsmeltwaterafzettingen. Dit pakket bestaat uit lichtgrijs - grijs gekleurd, matig grindig, matig grof, zwak siltig zand. De boringen zijn gezet tot een diepte van 150 - 200 cm -mv.

Conclusie Geconcludeerd wordt dat, op basis van de verstoorde bodemopbouw, het archeologisch niveau (potentiële vondstniveau én sporenvlak) voor het gehele plangebied volledig is aangetast. Voor het gehele plangebied is er geen sprake meer van een archeologische verwachting.

Advies Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Voor het plangebied geldt dat de natuurlijke bodemopbouw verstoord is tot ver voorbij de oorspronkelijke top van de C-horizont. De geplande bodemverstorende ingrepen zullen niet resulteren in verstoringen van archeologische waarden, aangezien deze in situ niet meer worden verwacht.

Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Apeldoorn en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordeling archeologisch rapport door de heer G.W.J. Spanjaard, d.d. 16-07-2020). Met bovenstaand advies is ingestemd.

Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).