Archeologie in de Betuweroute, Papendrechtse Stroomrug

In november en december 1997 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd op de vindplaats Papendrechtse Stroomrug, vlak ten noorden van de a15 bij Papendrecht. Het betreft de meest westelijke van de serie behoudenswaardige vindplaatsen in het tracé van de Betuweroute. Het project werd gefinancierd door de Projectorganisatie Betuweroute op basis van een raamovereenkomst tussen de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (rob) en de Projectorganisatie Betuweroute. Het onderzoek is uitgevoerd door medewerkers van de Joan Willems Stichting (jws) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (rob) en gedetacheerd personeel van het Archaeological Research & Consultancy Centrum (arc) van de Rijksuniversiteit Groningen. Op grond van het vooronderzoek werd een grafveld of plaats van rituele hande-lingen uit de IJzertijd en/of Romeinse tijd verwacht. In plaats van een grafveld werden brandplaatsen uit de Midden- en Late IJzertijd gevonden, alsmede nederzettingsafval in een verlandende restgeul en enkele kuilen uit de Romeinse tijd. Een aanzienlijk deel van het terrein bleek ernstig verstoord door recente grondbewerking. Het was daardoor niet goed mogelijk de omvang van het oorspronkelijk gebruikte terrein vast te stellen. Bovendien zijn daarbij waarschijnlijk de meeste oppervlakkige grondsporen verloren gegaan. De archeologische resten werden op twee verschillende locaties (A en B) op het terrein aangetroffen. Beide locaties bevinden zich op de noordelijke oeverwal van een rivier die deel uitmaakte van een zoetwatergetijdengebied in de IJzertijd. De rivier was in de Bronstijd en IJzertijd actief en slibde rond 200 na Chr. snel dicht. De omgeving zag er ongeveer uit zoals de Biesbosch vóór de aanleg van de Deltawerken. Langs de kreken stonden elzen, essen, wilgen en riet, maar er waren ook open plekken met gras. De rivier stond in open verbinding met de Rijn, waarbij de invloed van de zee merkbaar was door getijdenverschillen. In het water en op de oevers groeide een moerasvegetatie met waterlelies en irissen. Waarschijnlijk was de plek alleen over het water bereikbaar. Uit het onderzoek blijkt dat op locatie A in de Late IJzertijd (ca. 200-150 v. Chr.) een groep mensen op de oever van de rivier verscheidene malen een vuur heeft gestookt. Er bleven resten van versierd aardewerk (type Broekpolder II), dierlijke botten en een deel van een glazen armband achter. Op locatie B werden op een soortgelijke brandplek onversierde scherven uit de Midden-IJzertijd (ca. 500-200 v. Chr.) gevonden. De conclusie is dat groepjes mensen op verschillende momenten in de IJzertijd vuren hebben gestookt. Een duidelijk ritueel karakter van de handeling is niet vast te stellen. Honderden jaren later, in de Romeinse tijd, vestigden zich mensen op de oever van de restgeul bij Papendrecht. Er zijn in de westelijke Alblasserwaard uit precies dezelfde periode meer gelijksoortige vindplaatsen bekend. Van de rivier was inmiddels slechts een restgeul over. De oeverwallen waren veel breder en hoger geworden. Daar groeiden nu beuken, eiken en esdoorns. Mogelijk waren er enkele akkers of weiden aanwezig. Dicht bij het water was er nog steeds een dichte elzenbegroeiing. Op de oever van de restgeul werd een grote hoeveelheid nederzettingsafval aangetroffen. De doorsnede van de plek is ca. 25 m. Het vondstmateriaal bestond voornamelijk uit scherven van importaardewerk uit de periode 150-200 na Chr. Verder zijn er botten van geslacht vee en paarden, wat jachtwild, maalsteenfragmenten en bouwmateriaal gevonden. De samenstelling van de aardewerkassemblage, het kleine formaat van het rundvee, het schaarse voorkomen van schaap en varken en het feit dat de paarden zeer waarschijnlijk werden geslacht, wijst erop dat we met het afval van een ‘inheemse’, agrarische bevolkingsgroep te maken hebben. Deze groep maakte in materieel opzicht ook deel uit van de geromaniseerde wereld ten zuiden van de limes, doch in sociaal-cultureel opzicht veel minder. Aan de bewoning op de Papendrechtse Stroomrug kwam tussen 200 en 250 na Chr. een eind, misschien omdat de restgeul inmiddels helemaal onbevaarbaar was geworden.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zza-ah3f
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-25y-2ah
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:42825
Provenance
Creator Dijkstra, Y.; Brinkkemper, O.; Koot, C.W.
Publisher NS Railinfrabeheer B.V.
Contributor Buitenhuis, H.; Dijkstra, Y.; Dinter, M. van; Hänninen, K.; Kooistra, L.I.; Koot, C.W.; Kuijper, W.J.; Laan, W.; Stuijts, I.; Vossen, I.; NS Railinfrabeheer B.V.
Publication Year 2011
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Text
Format QuarkXpress; application/postscript
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (4.703 LON, 51.843 LAT); Zuid-Holland; Graafstroom; Papendrecht; Papendrechtse Stroomrug; 38C