Op basis van het bureauonderzoek kan worden gesteld dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt voor archeologische resten uit het Mesolithicum – Neolithicum/Vroege Bronstijd. Onder het Holocene pakket bevindt zich een pakket dekzand dat plaatselijk uit een verhoogde rug bestaat. Een dergelijke dekzandrug ligt 150-250 m ten noorden van het plangebied waarop een vindplaats uit genoemde periode aanwezig is. Het dekzand bevindt zich hier op 2,5 m-NAP. In de omgeving van het plangebied is dit dieper: 3,0 – 3,8 m-NAP. Dit verschil van minstens 60 cm wijst mogelijk niet op een dekzandkop en dus mogelijke vindplaats in het plangebied zelf. Eventuele archeologische resten bevinden zich op een verwachte diepte van 3,0 – 3,8 m beneden maaiveld, in de top van de onderliggende dekzandkopjes.
In de daaropvolgende perioden was het gebied periodiek geschikt voor bewoning. In welke mate dit het geval was, is afhankelijk van de hydrologische situatie. In tijden met een geringe invloed van de zee waren het veengebied en de kwelders mogelijk geschikt voor bewoning. Dit werd deels antropogeen beïnvloed door het opwerpen van terpen en dijkjes. Deze zouden in het plangebied kunnen worden aangetroffen op de klei- en veenpakketten. Er geldt daarom een middelhoge verwachting voor de periode IJzertijd/Romeinse Tijd en Middeleeuwen – Nieuwe tijd. De diepteligging van eventuele archeologische niveaus uit deze perioden is vooralsnog onbekend.
Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied bestaat uit een gelaagd kleipakket. De bodem is intact, met uitzondering van de verstoorde toplaag. Tijdens het veldonderzoek is de pleistocene zandondergrond niet aangeboord. De verwachte veenlagen zijn niet binnen de maximale boordiepte aangetroffen.